76
MAANDAG 30 MEI 1927.
Vereeniging thans meenen te moeten geven aan het 2è lid
van artikel 100 der Lager Onderwijswet, dat door dezen
uitleg goeddeels van zijn beteekenis wordt beroofd.
Bedoeld 2e lid is een waarborg artikel, dat aan een school
bestuur, dat eenmaal op grond van art. 100, le lid, recht
heeft verkregen op vergoeding van een boventallige leerkracht
dat recht, tot twee jaren daarna garandeert.
Waar nu aan de school in kwestie over 1924 een boven
tallige leerkracht, n.l. de zevende leerkracht, door de gemeente
is vergoed, daar blijlt dit recht op vergoeding van die 7e
leerkracht volgens de duidelijke bewoordingen der wet bestaan
over de jaren 1925 en 1926.
Welke onderwijzer of onderwijzeres nu voor deze vergoeding
aan de gemeente gedeclareerd wordt is volmaakt onverschillig
en of er inmiddels al of niet mutatie is onder het personeel
eveneens. Steeds toch wordt er door ons bestuur op aange
stuurd, in 't belang der gemeente, om de duurste leerkrachten
voor rijksrekening te brengen en de goedkoopste voor die
der gemeente; van dit streven zou ons Bestuur nu de dupe
worden, daar geheel de redeneering van B. en W. vervalt
indien door ons Bestuur over 't geheele jaar 1925 ware ge
declareerd een onderwijzer die er ook reeds was in 1924;
Ging de redeneering van B. en W. op, dan zou de waarborg
van 2 jaren in casu slechts 4 maanden gelden en de gevallen
zijn denkbaar b.v. bij overlijden van een leerkracht in het
begin van Januari dat die waarborg slechts tot enkele
dagen zou worden beperkt.
B. en W. kunnen voor hun redeneering in de letter der
wet geen steun vinden en zoeken daarom steun in de ge
schiedenis der wet. Dit is, als de letter der wet, zooals in
casu, duidelijk is, in strijd met de historische wetsinterpretatie.
Nauwkeurige kennisneming van de geheele geschiedenis zal
evenwel iedereen duidelijk maken, dat de waarborg van twee
jaren in de wet gezet is zoowel in 't belang der onderwijzers
als in die der scholen.
In het onderhavige geval bracht het belang onzer school
zonder eenigen twijfel mede, de op 1 Mei 1925 opengevallen
plaats te vervullen en dus van de garantie gebruik te blijven
maken. Dit geschiedde, met het oog op den onzekeren toestand
waarin ons bestuur destijds ten aanzien van art. 100 ver
keerde, door aanstelling van een tijdelijke leerkracht. De
gemeente zou zelve niet anders gedaan hebben. Ons Bestuur
thans het recht op vergoeding dier onderwijzeres te ont
zeggen acht ons Bestuur een aantasting van een o. i. duide
lijke in de wet neergelegde garantie, die naar wij hopen door
Uwen Raad niet zal worden gesanctionneerd
3e. Reeds in November van 1926 vernam ons Bestuur
officieus, dat B. en W. voornemens waren de op 1 Mei '25
aangestelde tijdelijke onderwijzeres niet te vergoeden. Waar
alle stukken op deze zaak betrekking hebbende toen reeds in
't bezit van B. en W. waren is het zeker te betreuren, dat
eerst nu, 6' maanden later een voorstel dienaangaande Uwen
Raad bereikt. Daardoor is aan ons Bestuur niet alleen zes
maanden lang den weg naar de beroepsinstanties versperd
geworden, maar bovendien ook de inroeping van artikel 56,
2e lid, waarheen B. en W. ons Bestuur thans verwijst, vrijwel
onmogelijk gemaakt.
Ons Bestuur meent ten slotte Uwen Raad er op te mogen
wijzen, dat door onze Vereeniging wordt verzorgd het onderwijs
aan 900 leerlingendat waar deze zorg door wet en grond
wet wordt erkend naar het gevoelen van ons Bestuur de
belangen en rechten onzer Vereeniging bij het gemeente
bestuur een gewillig oor behooren te vinden
redenen waarom aan Uwen Raad dringend wordt verzocht
het voorstel van B. en W. zoodanig te amendeeren, dat ook
vergoed wordt het salaris der tijdelijke boventallige onder
wijzeres Mej. G. J. Schreuder werkzaam vanaf 1 Mei 1925—31
December 1925 aan de school voor g. 1. o. aan de Hooglandsche
Kerkgracht.
Namens het Bestuur der Vereeniging tot
oprichting en instandhouding van Scholen voor
1. en m. u. 1. o. op Geref. grondslag
(Gereformeerde Schoolvereeniging),
H. Buurman, Voorzitter.
A. B. Mulder, Secretaris.
Zal worden behandeld bij punt 14 der agenda.
7°. Verzoek van de Vereeniging «Herstellingsoord de
Leidsche Buitenschool" om ook voor het jaar 1928 in het
genot te worden gesteld van een subsidie.
Zal worden behandeld bij de begrooting voor 1928.
De Voorzitter wenscht een mededeeling te doen, waarvoor
het beter is, dat de deuren worden gesloten.
De Voorzitter doet hierop de deuren sluiten.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en
stelt de Voorzitter namens Burgemeester en Wethouders voor
spoedeischend te besluiten
a. tot den aankoop voor de som van ƒ12.100.van het woon-
en winkelhuis met open plaats aan de Vischmarkt No. 14,
kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie G, No. 193,
groot 98 centiaren;
b. tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat,
model D, dienst 1927, groot met inbegrip van de kosten
van veiling enz. 13.318,99.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt tot
dadelijke behandeling besloten.
De heer Bergers verklaart tegen het voorstel tot aankoop
van dit perceel op zich zelf geen bezwaar te hebben, maar
hij zou er wel bezwaar tegen moeten maken, dat dit perceel
naderhand weder tot bureau zou ingericht worden, ten
gevolge waarvan de Botermarkt als winkelstand nog meer
zou achteruitgaan. Vroeger was het daar een le klas winkel
stand, maar zachtjes aan verdwijnen daar alle winkels.
Spreker uit den wensch, dat er naar gestreefd zal worden
om de Botermarkt weder z< oveel mogelijk te doen zijn wat
zij vroeger was, nl. een winkelstraat.
De heer Schüller is van meening, dat, hoewel het belang
van den middenstand in het oog gehouden dient te worden,
als het gemeentebelang zulks vereischt, desnoods alle winkels
op de Botermarkt zullen moeten verdwijnen. Het ligt voor
de hand, dat een perceel als dit, dat grenst aan het Stadhuis,
wanneer het noodig is tot bureau ingericht wordt. Het parti
culier belang zal dan voor het gemeentebelang dienen te
wijken.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkomstig
het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
Aan de orde is alsnu:
.vi r>i
I. Benoeming van twee leden van het Bestuur der Ver
eeniging tot Bevordering van den bouw van Werkmans
woningen.
(Zie Ing. St. No. 99.)
De Voorzitter verzoekt den heeren Spendel, Dubbeldemgn,
van Rosmalen en mevr. Dietrichde Rooy het stembureau
te vormen.
Achtereenvolgens worden benoemd:
de heer Mr. E. A. Cosman met 28 stemmen; de heer
Mr. H. F. A. Donders verkreeg 1 stem, terwijl 2 biljetten in
blanco waren.
de heer Mr. G. J. van Deventer met 28 stemmen, nde
heer Mr. M. R. Rinkel verkreeg 1 stem, terwijl 2 biljetten
in blanco waren.
II. Benoeming van een opzichter, chef der afdeeling
bestratingen bij den dienst der Gemeentewerken, in den
rang van hoofdopzichter.
(Zie Ing. St. No. 104).
De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders
hun voordracht terugnemen en mitsdien dit punt van de
agenda wordt afgevoerd.
De Voorzitter dankt vervolgens de leden van het stem
bureau voor de genomen moeite.
III. Praeadvies op het verzoek van J. J. Valkenburg, om
eervol ontslag als leeraar aan het Gymnasium.
(Zie Ing. St. No. 108.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IV. Praeadvies op het verzoek van J. M. Vos Jzn., om
eervol ontslag als onderwijzer bij het openbaar vervolg
onderwijs.
(Zie Ing. St. No. 101.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
,V r i. -j.