58
Subsidie in de exploitatiekosten van particuliere scholen
en kweekelingen-toelage. Ernstig hebben wij ons afgevraagd
of er thans, betrekkelijk korten tijd na de belangrijke ver
hooging van het subsidie in 1924, voldoende aanleiding
bestaat wederom tot verhooging over te gaan.
De minderheid in ons College beantwoordt die vraag met
een beslist: neen! Zij wijst er op, dat dit subsidie van
2200.in 1910 geleidelijk is gestegen tot 42000.
in 1927 en is van oordeel, dat de uiterste grens voor het
subsidie reeds is bereikt. Naar hare meening laat de toestand
der gemeente-financiën verhooging van het subsidie niet toe;
maar zelfs als dat wel het geval zou zijn, zou zij toch niet
bereid zijn de daarvoor benoodigde gelden toe te staan, omdat
zij van oordeel is, dat die gelden nuttiger zouden kunnen
worden aangewend voor welk onderwijs dan ook, volgende
op de eerste zes leerjaren der lagere school.
Ten sterkste ontraadt de minderheid U aan den wensch
van adressanten, tot verhooging van het subsidie te voldoen.
De meerderheid stelt zich op het standpunt, dat het
gemeentebestuur de oogen niet mag sluiten voor de behoefte,
die aan bewaarschoolonderwijs wordt gevoeld en is van
oordeel, dat in die behoefte uitsluitend behoort te worden
voorzien langs den weg van het particulier initiatief. Zij is
echter tevens van meening, dat indien men die stichting
voortaan uitsluitend wil overlaten aan het particulier initia
tief, zulks ook mogelijk moet worden gemaakt en dat nu is h. i.
bij het tegenwoordige subsidie niet het geval. Na ampele
overweging is zij dan ook tot de conclusie gekomen, dat er,
ondanks het feit, dat het subsidie nog slechts enkele jaren gele
den is verbeterd, toch voldoende reden bestaat opnieuw tot ver
hooging over te gaan. Met te meer vrijmoedigheid adviseert
zij in die richting, nu het mogelijk is gebleken verschillende
maatregelen ten aanzien van het bewaarschoolonderwijs te
treffen, waardoor in de naaste toekomst een besparing wordt
verkregen, welke volkomen opweegt tegen de door haar voor
gestelde verhooging van het subsidie.
Al acht dus de meerderheid verhooging van het subsidie
volkomen gewettigd, toch kan zij zich niet vereenigen met
de door adressanten gevraagde verhooging van het meer
genoemd bedrag van 16.tot 30.Na nauwgezette
overweging zou zij het bedrag van 16.met 50 willen
verhoogen en dus wenschen op te voeren tot 24.daar
enboven zou zij evenwel per 50 leerlingen of gedeelte daar
van, een toelage willen toekennen van 100.150.
(twee eenjaarlijksche verhoogingen ad 25.voor kweeke-
Iingen, wier hulp, vooral in eenigszins groote klassen niet
kan worden ontbeerd.
De totale vermeerdering van het subsidie zou alsdan
ongeveer 9000.bedragen. Tiet komt de meerderheid
voor, dat aldus aan het particulier initiatief voldoende
steun geboden wordt om te voorzien in de behoefte aan
bewaarschoolonderwijs.
Met volle overtuiging geeft zij Uwe Vergadering dan ook
in overweging tot bovenbedoelde verandering van het sub
sidie, waarmee de Commissie voor de bewaarscholen zich
heeft vereenigd, te besluiten.
Geen subsidie in de bouwkosten van particuliere scholen.
Wat betreft de verzoeken om „bij bouw" of „bouw en verbouw"
van bijzondere bewaarscholen eene bijdrage in de stichtings-
kosten te verleenen, is ons College unaniem van meening,
dat daarop niet moet worden ingegaan. Voor de motiveering
van deze meening veroorlooven wij ons te verwijzen naar
ons praeadvies No. 52 van 1924 en naar hetgeen met be
trekking tot die wijze van subsidieering van onzentwege is
gezegd in üwe Vergadering van 11 Februari 1924 (Hande
lingen bladzijden 34 en 35).
Slechts voegen wij daaraan nog toe, dat de opvatting
van het bestuur der Vereeniging voor Christelijke Fröbel
scholen, als zouden bij de nieuwe verordening van 28 October
1926 (Gem.blad N°. 17) zulke zware eischen aan den bouw
van nieuwe scholen zijn gesteld, dat de gemeente uit dien
hoofde feitelijk verplicht is daartegenover een bijdrage in
de stichtingskosten te verleenen, naar onze meening niet
juist is. Wij ontkennen dat de verordening gelijk het
bestuur beweert artikelen bevat, die den bouw noodeloos
duur maken en zien niet in, dat aangezien bij die verordening
geen hoogere eischen zijn gesteld dan elders gebruikelijk
zijn en bovendien de algemeene en hygiënische eischen, welke
men tegenwoordig mag stellen, zeer zeker niet zijn over
schreden, de gemeente door vaststelling van deze verordening
ook maar de minste verplichting op zich heeft genomen tot
het verleenen van eenige bijdrage in de kosten van de na
de vaststelling van die verordening te stichten scholen.
Wijziging van de salarisregeling \oor de hoofden van de
gemeentelijke bewaarscholen. Tegen eene wijziging van het
salaris van de hoofden der bewaarscholen in dien zin, dat
hare jaarwedden evenals die van de onderwijzeressen
in plaats van om de 3 jaren om de 2 jaren verhooging
ondergaan, bestaat bij ons geen bezwaar. Deze verandering
zal tot geen noemenswaardige verhooging van kosten leiden.
Bezuiniging. Bij de uiteenzetting van het standpunt van
de meerderheid van ons College in zake verhooging van
het subsidie ten behoeve van de bijzondere bewaarscholen
is er op gewezen, dat verschillende maatregelen kunnen
worden genomen, waardoor een belangrijke besparing op de
kosten van het bewaarschoolonderwijs kan worden verkregen.
Eenparig zijn wij van gevoelen, dat zulks inderdaad en
zonder al te veel bezwaren, mogelijk is.
Zou er dus op zich zelf reeds alle aanleiding zijn, de
daartoe noodige maatregelen te nemen, dit klemt nog te
meer, ingeval Uwe Vergadering mocht overgaan tot ver
hooging van het subsidie. Onze gemeente toch heeft aller
minst behoefte aan verhooging van den subsidielast.
Opschuiving van den toelatingsleeftijd voor leerlingen van
de bewaarscholen. Als een der maatregelen tot bezuiniging
geven wij in overweging, den leeftijd, waarop de leerlingen
tot de openbare bewaarscholen mogen worden toegelaten,
van 3 tot 3£ jaar te verhoogen. Naar onze meening kan
hiertegen geen overwegend bezwaar bestaan, ook al niet
omdat het geven van onderwijs aan kinderen beneden den
3| jarigen leeftijd feitelijk nog niet veel beteekenen kan.
In verschillende gemeenten geldt voor toelating tot de
bewaarscholen zelfs de eisch, dat de kinderen den leeftijd
van 4 jaren moeten hebben bereikt.
Het spreekt o. i. vanzelf dat bij invoering van dien maat
regel kinderen beneden den 3|- jarigen leeftijd niet meer
voor de berekening van het subsidie ten behoeve van bij
zondere bewaarscholen behooren mede te tellen. Daarmede
alléén kan echter naar onze meening niet worden volstaan.
Immers zouden de besturen alsdan kinderen beneden dien
leeftijd kunnen toelaten en daarmede in dit opzicht ten
aanzien van het bijzonder en het openbaar bewaarschool
onderwijs een niet noodzakelijken, ja zelfs ongewenschten
ongelijken toestand kunnen scheppen.
Om die reden zijn wij van meening, dat aan het verleenen
van subsidie uit de gemeentekas de voorwaarde moet worden
verbonden, dat tot de school geen kinderen mogen worden
toegelaten, die op het tijdstip van toelating den 3J jarigen
leeftijd nog niet hebben bereikt.
Tweejarige cursus. Wordt tot die verhooging van den
toelatingsleeftijd besloten, dan zal, aangezien vele kinderen
reeds op 5| jarigen leeftijd naar de scholen voor gewoon lager
onderwijs overgaan, het voorschrift, vervat in art. 4 der
verordening op de subsidieering der bijzondere bewaarscholen,
dat de school drie leerjaren moet tellen, o. i. aldus behoo
ren te worden gewijzigd, dat alsdan slechts wordt geëischt
dat de school „ten minste twee leerjaren" moet tellen.
De besparing welke door het opschuiven van den leeftijd
voor toelating tot de scholen zal worden verkregen, ramen
wij op ƒ5000.Bij de raminghebben wij rekening ge
houden met de omstandigheid, dat op verschillende gesub
sidieerde bewaarscholen gebrek aan plaatsruimte bestaat,
zoodat deze maatregel waarschijnlijk niet aan elke bewaar
school tot vermindering van het aantal klassen zal leiden.
Ontslag van onderwijzeressen; wachtgeld of uitkeering ten
behoeve van ontslagen onderwijzeressen. Het even genoemde
bedrag zal echter met een niet met juistheid te becijferen
som moeten worden verminderd wegens wachtgelden, toe te
kennen aan onderwijzeressen van gemeentelijke bewaat-
scholen, die wegens vermindering van het aantal klassen
mochten worden ontslagen.
Het spreekt wel vanzelf, dat wij hierbij tevens hebben
overwogen, wat van gemeentewege moet worden gedaan
voor de onderwijzeressen van de gesubsidieerde bewaarscholen,
die om dezelfde reden mochten worden ontslagen. Hoewel op
die onderwijzeressen uit den aard der zaak de gemeentelijke
wachtgeldverordening niet van toepassing is en dus van een
feitelijk recht op schadeloosstelling geen sprake is, meenen
wij toch, dat, indien onderwijzeressen bij het gesubsidieerd
bewaarschoolonderwijs als gevolg van een door de gemeente
genomen maatregel hare betrekking zouden verliezen, op de
gemeente de moreele verplichting rust eenige vergoeding
toe te kennen. Naar onze meening kan dat het best geschieden
door te bepalen, dat de besturen dier bewaarscholen van
gemeentewege in staat gesteld zullen worden om aan onder
wijzeressen, die binnen één jaar na de inwerking-treding van
bovengenoemden maatregel, tengevolge van vermindering
van het aantal klassen, worden ontslagen, gedurende één
jaar, te rekenen van den datum van ingang van het ontslag,
eene uitkeering te verleenen op den voet van de evengenoemde
gemeentelijke wachtgeldverordening.
-rv - t r -■ r r r