GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
45
INGEKOHE9T STUKKEM.
N°. 85. Leiden, 29 April 1927.
Bij Uw besluit v.in 13 Maart 1919 (Ingek. Stukken No. 62)
werd aan den Staat der Nederlanden voor 1000.per
jaar verhuurd het voormalige Pesthuis, zulks voor den tijd
van 25 jaren, ingaande 1 Januari 1919 en alzoo eindigende
31 December 1943, met dien verstande, dat de huur daarna
geacht zou worden telkens voor den tijd van 5 jaren te
zijn verlengd, indien zij niet 3 jaren te voren door den
Staat of de gemeente werd opgezegd.
Benige maanden geleden nu deelde de Minister van Justitie
ons College mede, dat het voornemen bestond het voormalig
Pesthuis, in verband met de opheffing van het Bijksopvoe-
dingsgesticht voor jongens, voortaan te bestemmen tot
Bijksasyl voor psychopathen.
De Minister schreef ons verder, dat voor een dusdanige
bestemming een niet onbeteekenende verbouwing van het
pand moest plaats hebben, door welke verbouwing
die de uit architectonisch of oudheidkundig oogpunt merk
waardige onderdeelen nochtans intact zou laten het per
ceel in vele opzichten zou worden verbeterd. In verband
hiermede wenschte de Minister eenige zekerheid, dat het
Bijk van de voordeelen der verbouwing ook na 1 Januari
1944 nog vrucht zou kunnen trekken en Zijne Excellentie
verzocht daarom onze medewerking tot een wijziging van
het huurcontract in dien zin, dat het Bijk ook voor een
betrekkelijk geruime periode na 1 Januari 1944 een optie werd
gegeven, om de overeenkomst met behoud van den thans
geldenden huurprijs van 1000.per jaar. te verlengen.
Deze optie zou derhalve in de plaats treden van de huidige
regeling van verlenging der huur telkens voor 5 jaren.
Tegen het verleenen van eene dergelijke optie bestaat
o. i. op zichzelf geen bezwaar, vermits ook de tegenwoor
dige regeling van de ingebruikgeving, wat den tijdsduur
betreft, min of meer het karakter van een erfpacht draagt.
En aangezien voorts de vestiging van een Bijksasyl voor
psychopathen voor onze gemeente, vooral ook als universi
teitsstad, niet van belang ontbloot is te achten, verklaarden wij
ons bereid Uwe Vergadering voor te stellen aan het Bijk
een optie te verleenen van 20 jaren na het einde van den
loopenden huurtijd. Echter brachten wij tevens onder
's Ministers aandacht, dat, vermits de tegenwoordige huur
prijs wel wat laag was, tegenover het verleenen van de
optie, eenige verhooging van huur, b.v. tot 1500.per
jaar, ingaande 1 Januari 1944, alleszins billijk zou zijn.
Aanvankelijk meende de Minister van Financiën die
inmiddels van zijn ambtgenoot van Justitie de onderhande
lingen had overgenomen tegen dit laatste bezwaar te
moeten maken. Na een nadere uitvoerige uiteenzetting van
ons standpunt, bewilligde eerstgenoemde Minister evenwel
in deze, op 1 Januari 1944 ingaande, huurverhooging.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie lig
gende stukken, waaronder de rapporten van de Commissie
van Fabricage, geven wij Uwe Vergadering mitsdien in
overweging de met het Bijk krachtens Uw besluit van 13
Maart 1919 gesloten huurovereenkomst betreffende het
voormalige Pesthuis c. a. te wijzigen in dien zin, dat in
plaats van de tegenwoordige bepaling, volgens welke de
huur na 1 Januari 1944 geacht wordt telkens voor den tijd
van 5 jaren te zijn verlengd, indien de huur niet 3 jaren
tevoren door den Staat of de Gemeente is opgezegd, wordt
opgenomen de bepaling, dat de huur geacht wordt na 1
Januari 1944 weder voor den tijd van twintig jaren te zijn
verlengd, indien ten minste drie jaren te voren door den
Staat der Nederlanden het verlangen daartoe te kennen
wordt gegeven, met dien verstande echter, dat, wanneer de
Staat van het recht van optie gebruik maakt, de huurprijs
met ingang van 1 Januari 1944 wordt verhoogd tot/1500.
per jaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 86. Leiden, 29 April 1927.
Op 30 April a. s. eindigt de pacht van het recht tot heffing
van den weg- en watertol tegenover den Bijnsburgschen
Vliet, bij het z. g. „Leidsche Hek", welk recht laatstelijk
ingevolge Uw besluit van 23 Januari 1922 (Ingek. Stukken
No. 23), voor den tijd van vijf jaren werd verpacht aan
de Wed. G. J. Ciggaar, geboren van Egmond, voor de som
van 1150.per jaar.
In den loop van het jaar 1924 werd aan de pachtster op
haar desbetreffend verzoek toegestaan den tol, onder haar
volle aansprakelijkheid, te doen bedienen door haar zoon
P. Ciggaar en werd haar tevens toestemming verleend, de
bij den tol behoorende woning c. a. door dezen te doen
bewonen.
Eenigen tijd geleden verzocht de heer P. Ciggaar de pacht
wederom voor den tijd van vijf jaren doch thans te
zijnen name te willen verlengen, zich daarbij bereid
verklarende de pachtsom te verhoogen tot 1400.per
jaar, welke som ons aannemelijk voorkwam.
Aangezien ook de laatstelijk bij Kon. Besluit van 23 Mei
1922, No. 87, verleende concessie tot tolheffing op 1 Mei
a. s. afloopt, verzochten wij den Minister van Waterstaat
te bevorderen, dat deze concessie andermaal voor vijfjaren
werd verlengd.
In verband met de zeer belangrijke onderhoudsuitgaven
voor de Haarlemmertrekvaart en den weg, waartegenover
een veel lagere ontvangst aan pachten staat, vroegen wij
den Minister tevens het tarief van tolheffing met 50 te
mogen verhoogen, terwijl met den heer Ciggaar nader werd
overeengekomen, dat deze zijn bod op 2100.zou brengen,
indien de tariefsverhooging werd goedgekeurd.
Bekening houdende met de mogelijkheid, dat het verkeer
ter plaatse bij verhooging van het tarief achteruit gaat,
kan tegenover de ten bate van den pachter komende hoo-
gere opbrengst van den tol, een meerdere pachtsom van
ƒ700.alleszins voldoende worden geacht.
De voorwaarden van verpachting kunnen, behoudens
wijziging op eenige ondergeschikte punten, waarmede de heer
Ciggaar accoord gaat, onveranderd blijven.
Op 28 dezer werd de reeds in de maand Januari j.l, ge
vraagde goedkeuring op de nieuwe tarieven en de verlenging
van de concessie van den Minister ontvangen, zoodat eerst
thans de bestendiging van de pacht bij U aanhangig kan
worden gemaakt.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie lig
gende stukken, geven wij Uwe Vergadering alsnu in over
weging het recht tot heffing van den weg- en watertol
tegenover den Bijnsburgschen Vliet bij het „Leidsche Hek",
waaronder begrepen is de huur der huizing, staande op het
trekpad aan dien Vliet, alsmede de huur van den tuingrond,
gelegen bij- en van het perceel grond, gelegen achter de
woning, voor den tijd van vijf jaren, ingaande 1 Mei 1927,
te verpachten aan P. Ciggaar te Oegstgeest, voor een jaar-
lijksche pachtsom van ƒ2100.en overigens onder de ter
inzage liggende voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 87. Leiden, 29 April 1927.
Met het oog op het verleenen van ëene bouwvergunning
voor de perceelen, kadastraal bekend Sectie K nis. 609, 6.10
en 611, is het noodig, dat het vóór die perceelen gelegen
strookje grond, op bijgaande situatie in rood aangegeven,
in eigendom aan de gemeente overgaat.
Tevens verklaarde de eigenaar zich bereid het strookje
grond vóór zijn perceel K No. 999, op de kaart eveneens in
rood aangeduid, aan de gemeente in eigendom oker te dragen.
In verband hiermede stellen wij U voor het strookje
grond, deel uitmakende van de perceelen kad. bekend ge
meente Leiden Sectie K Nis. 609, 610, 611 en 999, gelegen
aan den Zijlsingel, op de overgelegde situatie in roode kleur
aangegeven, zonder eenige kosten voor de gemeente in
eigendom en onderhoud bij de gemeente over te nemen,
onder de gewone, voor dergelijke overdrachten bij de gemeente
gebruikelijke voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 88. Leiden, 29 April 1927.
Ons vereenigende met nevensgaand voorstel van Commis
sarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit
tot het sluiten met de gemeente Koudekerk van een aan
vullende overeenkomst betreffende de levering van electri
citeit in die gemeente door de Stedelijke Electriciteitsfabriek
te Leiden, geven wij Uwe Vergadering, onder verwijzing
naar den inhoud der missive van Commissarissen, in over
weging vast te stellen de navolgende concept-aanvullende
overeenkomst betreffende de levering van electriciteit in de
f