Carl Th. Driessen.
48
H°. 95. Leiden, 3 Mei 1927.
In haar hierachter afgedrukt schrijven verzoekt de Leid-
sche Katoen Maatschappij voorheen de Heijder en Co. ver
gunning tot het maken van een z.g. luchtbrug, over eene
lengte van 80 M. boven openbaren grond en water, ter
verbinding van hare katoendrukkerij aan de Heerengracht
met hare stoomweverij in de Looierstraat, zooals op de
overgelegde teekening nader is aangegeven. Het is de bedoe
ling de luchtbrug, voor het hebben waarvan een recognitie
van 200.per jaar verschuldigd zal zijn ingevolge artikel
1D.30 van de verordening van 8 Augustus 1921, regelende
de heffing van eene plaatselijke belasting voor het gebruik
van openbare gemeentewerken en -bezittingen enz. (Gem.
blad Ro. 14 van 1921), te maken van geconstrueerd ijzer,
rondom afgesloten vermoedelijk met gegalvaniseerd gegolfd
plaatijzer. Twee van de drie jukken tot ondersteuning van
de brug zullen op de openbare straat naast de walmuren
van de Oranjegracht en de Waardgracht op te maken af
zonderlijke fundeeringen worden geplaatst, terwijl het derde
ondersteuningsjuk op eigen terrein zal komen te staan.
De trap, die in verband met de hoogte van de verdieping
van de katoendrukkerij aanvankelijk aldus was ontworpen,
dat de onderkant 5 M. boven het straatvlak zou komen
te liggen, zal ter wille van de aanwonenden en voor het
aanzicht op eene zoodanige wijze moeten worden gemaakt,
dat zij vanaf het gebouw aan de Heerengracht van 5 M.
over de gracht naar de huizen aan de overzijde tot 6 M.
glooiend oploopt en verder over de geheele lengte een hoogte
van 6 M. boven den beganen grond behoudt.
Met de Commissie van Fabricage is ons College van oor
deel, dat de gevraagde vergunning met het oog op de be
langen van de industrie, tevens in aanmerking nemende
het gedeelte van de stad, alwaar de brug zal worden geplaatst,
bezwaarlijk kan worden geweigerd, al ontveinzen wij ons
niet, dat de luchtbrug geenszins tot verfraaiing van het
betrokken stadsgedeelte zal bijdragen. Door het glooiend
maken van de brug zullen de nadeelen, gelijk gezegd, echter
zooveel mogelijk worden ondervangen.
Overeenkomstig het gevoelen van de Commissie van
Fabricage geven wij Uwe Vergadering mitsdien in over
weging aan de Leidsche Katoen Maatschappij voorheen de
Heyder en Co krachtens het bepaalde bij artikel 7 van de
verordening op het bouwen en sloopen behoudens rechten
van derden vergunning te verleenen tot het maken en tot
het tot wederopzeggens hebben van eene verbindingsbrug
tusschen hare fabrieksgebouwen aan de Heerengracht en de
Looierstraat, onder de navolgende voorwaarden:
1°. dat de overbrugging met inbegrip van de ondersteuning
worde gemaakt overeenkomstig nader door Burgemeester en
Wethouders goedgekeurde détailteekeningen en ten genoegen
van Burgemeester en Wethouders worde afgewerkt en onder
houden;
2°. dat de onderkant van de brug vanaf het fabrieks
gebouw aan de Heerengracht van 5 M. over de Oranjegracht
naar de huizen aan de overzijde van die gracht tot ten
minste 6 M. boven den beganen grond glooiend oploopt en
verder over de geheele lengte een hoogte van ten minste
6 M. behoudt;
3°. dat de gedeelten van den walmuur, ter plaatse van
de bij de Oranjegracht en de Waardgracht te maken steun
punten, voor rekening van de maatschappij worden afge
broken en vervangen door nieuwe met paalfundeering
gevormde walmuurgedeelten, een en ander geheel ten ge
noegen van den Directeur van Gemeentewerken;
4°. dat daags vóór den aanvang van de werkzaamheden
daarvan kennis worde gegeven op het Bureau van Gemeente
werken
5°. dat deze vergunning, behoudens eventueele verlenging
door Burgemeester en Wethouders, vervalt, indien daarvan
op 1 October 1927 geen gebruik is gemaakt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 16 Maart, 1927.
Edel achtbare Heeren
Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Leidsche
Katoenmaatschappij voorheen de Heyder Co:
dat zij gaarne evenals zoo veele andere Industrieelen hare
katoendrukkerij op de Heerengracht met hare Stoomweverij
in de Looyerstraat bovengrondsch zoude verbinden, waardoor
het bedrijf geregelder en gemakkelijker zal kunnen geleid
worden.
Dat zij daartoe een plan heeft ontworpen volgens bijgaande
teekening (in duplo) waaruit de positie der beide fabrieken
en van den overloop duidelijk blijkt,
Dat daartoe noodig zal zijn een pilaster, die op de walkant
van de Oranjegracht en een dito, die op de walkant van de
Waardgracht wordt opgericht ten einde de draagwijdte
zooveel mogelijk in te korten.
Dat zij gaarne daartoe de machtiging van Uw Bestuur
zoude verkrijgen en vertrouwt, dat deze aanvraag met den
meest mogelijken spoed zal behandeld worden.
'tWelk doende:
De Leidsche Katoemnaatschappij
voorheen De Heyder Co.
K°. 96. Leiden, 4 Mei 1927.
Op de begrooting, dienst 1927, is wegens plaatselijke
inkomstenbelasting geraamd
a. betreffende het in het dienstjaar aanvangende belas
tingjaar 1927/28 (2/3 gedeelte van de bij de vaststelling van het
vermenigvuldigingscijfer te ramen opbrengst) 1.275.664.
b. betreffende het in het dienstjaar eindi
gende belastingjaar 1926/27 (de opbrengst van
dat belastingjaar min 2/3 van de bij de vast
stelling van het vermenigvuldigingscijfer ge
raamde opbrengst, welk gedeelte in de
gemeenterekening 1926 moest worden verant
woord) 800.000.
Totaal 2.075.664.—
Ten einde op den onder a genoemden post een bedrag
van 1.275.664.te kunnen verantwoorden, moet het
belastingjaar 1927/28 derhalve opleveren s/2 X 1.275.664.
1.913.496.terwijl, volgens vanwege het Rijk verstrekte
inlichtingen, de bruto-opbrengst voor dat belastingjaar, bij
handhaving van het vermenigvuldigingscijfer op 0.9, kan
worden geschat op ƒ1.900.000.
Dit wijkt slechts weinig af van het bedrag, dat op grond
van de raming onder a uit het belastingjaar 1927/28 moet
worden verkregen. Dit kleine verschil van nog niet 1%
wettigt in geen geval verhoogiug van het vermenigvul
digingscijfer. Wij zien er dan ook, waar bovendien thans
nog zoo weinig valt te zeggen over de resultaten van het
belastingjaar 1927/28, geen bezwaar in, om, met bedoelden
begrootingspost onder a tot grondslag, voor dat belasting
jaar een raming van 1.913.496.aan te houden.
Behoeft verhooging van het vermenigvuldigingscijfer op
grond van het bovenstaande niet plaats te hebben, verla
ging is evenmin mogelijk, hoe gaarne wij daartoe, in verband
met den zwaren druk van de belastingen te dezer'stede,
waren overgegaan.
Inmiddels toch is ons gebleken, dat een tweetal posten
der begrooting 1927 zeer vermoedelijk een ongunstige uit
komst zullen geven. Het laat zich n.l. aanzien, dat de post
inkomstenbelasting, hiervoor genoemd onder b belangrijk
onder de raming zal blijven 165.000.en dat voor
kwade posten in plaats van 180.000.(zie Ingek. Stukken
no. 191 van 1926) 315.000.benoodigd zal zijn. Even
wel behoeft deze omstandigheid er niet toe te leiden de
belasting te verhoogen, daar deze tegenvallers, zoo daar
tegenover geen meevallers op andere posten mochten komen
te staan, kunnen worden opgevangen door de Algemeene
Reserve ad 800.000.gevormd uit het batig saldo der
rekening 1925, waaraan het te verwachten batig saldo van
1926 nog zal worden toegevoegd. Zooals reeds in ons voor
stel betreffende de vaststelling van het vermenigvuldigings
cijfer voor het jaar 1926/27 (Ingek. Stukken no. 103 van
1926) en in de Memorie van Antwoord op het Sectieverslag
behoorende bij de begrooting 1927 (bladz. 5 en 6) werd
uiteengezet, moest deze reserve mede dienen om een gelijk-
matigen belastingdruk over de verschillende jaren te bevor
deren, welke gelijkmatigheid zou worden verbroken, indien
tegenover beide of een van beide tegenvallers het vermenig
vuldigingscijfer werd verhoogd.
Wat voorts in het bijzonder de vermoedelijke over
schrijding van de geraamde kwade posten betreft, deze
wordt veroorzaakt door achterstand te dezer zake bij het
Rijk over voorgaande belastingjaren. Met de mogelijkheid,
dat daarvoor nog de reserve zou moeten worden aan
gesproken, werd in het evengenoemde voorstel uitdrukkelijk
rekening gehouden. Het is dan ook vanzelfsprekend, dat
hiervoor dekking bij de reserve wordt gezocht.
De gemeente heeft immers over die jaren van het Rijk
feitelijk te veel inkomstenbelasting genoten met het indirect
gevolg, dat de gevormde reserve grooter werd, dan zij zou