42 MAANDAG 11 APRIL 1927. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen.) IX. Voorstel tot nadere vaststelling van de vergoeding, bedoeld bij art. lül der Lager Onderwijswet 1920, over het jaar 1922, voor de besturen van verschillende bijzondere scholen en tot vaststelling van de daarop betrekking hebbende begrootingsstaten. (Zie Ing. St. No. 69.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel tot opnieuw vaststelling van de verordening van 13 Juli 1925 (Gem.blad n°. 14), tot heffing van schoolgeld voor het lager onderwijs in de gemeente Leiden. (Zie lng. St. No. 70.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 14, dit laatste in dien zin ge wijzigd, dat het luidt als volgt: »Deze verordening treedt in werking op 1 September 1927, op welken datum de verordening van 13 Juli 1925 (Gern.blad No. 14) tot heffing van schoolgeld voor het lager onderwijs in de gemeente Leiden, vervalt. worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening even eens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming opnieuw wordt vastgesteld. XI. Voorstel: a. om goed te keuren, dat door Burg. en Weth. beroep is ingesteld van de beslissingen van Gedeputeerde Staten,' in zake den aansiag in de Forensenbelasting van een 2-tal personen; b. om te besluiten tot het instellen van beroep tegen aan slagen als bedoeld sub a, van een 2-tal personen. (Zie Ing. St. No. 75.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Praeadvies op het beroepschrift van de American Petroleum Company, tegen de afwijzende beschikking van Burg. en Weth. op haar verzoek om vergunning tot verbou wing van hare inrichting aan den Zijlsingel. (Zie Ing. St. No. 72.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Verordening, tot wijziging der verordening van 17 December 1914 (Gem.Blad No. 37), betreffende de levering van electriciteit door de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit. (Zie Ing. St. No. 68.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen I tot en met VI worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XIV. Praeadvies op de verzoeken van een 31-tal huiseige naren, om voorziening overeenkomstig art. 20 der Woningwet, naar aanleiding van tot hen gerichte aanschrijvingen tot verbetering van hunne woningen. (Zie Ing. St. No. 76). De heer Dubbeldeman zegt, dat de officiëele kennismaking met den Wethouder Splinter als plaatsvervanger van den heer Mulder niet erg meevalt; de naastenliefde, welke uit dit voor stel spreekt, gaat naar den bedenkelijken kant, d.w.z. naar den kant waar wat is en niet waar niets anders is dan ellende. In 1923 zijn de woningen, waarover het hier gaat, op voor stel van de Gezondheidscommissie onbewoonbaar verklaard. Gedeputeerde Staten hebben op verzoek van belanghebbenden dat Raadsbesluit vernietigd, maar tevens aan Burgemeester en Wethouders duidelijk te kennen gegeven, hoe verder met deze huisjes moest worden gehandeld. Wanneer de eigenaars dat niet wilden doen, moest men zoo noodig gebruik maken van de artikelen 17 en 20 van de Woningwet. Als gevolg van die aanwijzingen van Gede puteerde Staten meenden Burgemeester en Wethouders scherpe eischen te moeten stellen en inderdaad waren Burgemeester en Wethouders aanvankelijk niet malsch. De huiseigenaren hebben zich evenwel wederom, en met succes, tegen die scherpe maatregelen verzet en het zoowel van Gedeputeerde Staten als van Burgemeester en Wethou ders gewonnen. Eerst is het besluit van de Gezondheidscom missie te niet gedaan en de rest zou wel volgen. Practisch zou hierdoor alle moeite en alle werkzaamheden in het belang van de bewoners voor niets zijn geweest. Van het standpunt der huiseigenaren is het logisch en hebben zij gelijk, maar een andere vraag is, of de Raad hel goed moet vinden. Deze huisjes hebben aan huur reeds eenige keeren hun waarde opgebracht; de eigenaars voelen er dus niets voor om in de zak te tasten, zoodat ze nog eenige jaren zóó te bewonen zullen zijn. Spreker acht het logisch, dat de Raad blijft bij het eenmaal op voorstel van Burgemeester en Wethouders ingenomen standpunt. Als de huiseigenaren geld moeten be talen, dan kloppen zij maar aan bij Burgemeester en Wet houders, die door hen gekozen zijn en hen straks weer noodig hebben als kiezers. Het is onbegrijpelijk, dat men eerst de meest krasse maatregelen neemt en later zegt: er kan wel wat af. Er is een andere wind gaan waaien en het schijnt het College niet veel te kunnen schelen om daarbij den Directeur van Bouw-en Woningtoezicht de hals om te draaien, die de zaak wel ziet, en om heel weinig notitie te nemen van de waarheden als koeien in zijn zeer deugdelijk rapport van 22 Maart 1926, opgesteld in overleg met den Inspecteur' der Volksgezondheid. Hij zal zijn inzichten moeten richten naar hetgeen het College gaarne wil. Het rapport van de Commissie van Fabricage, waaraan de heer Splinter waarschijnlijk niet vreemd is, is zeer spits vondig tegen hetgeen de Directeur van Bouw- en Woning toezicht aanvankelijk heeft aangevoerd. Spreker wil uit het rapport van dien Directeur enkele dingen voorlezen. Er wordt in dat rapport gezegd »Het grootste bezwaar tegen de voorgeschreven verbete ringen is gericht tegen het moeten aanbrengen van een be schoten dak c. a. Dit heeft ook bij mij een punt van ernstige overweging uitgemaakt, omdat ik wel vermoedde, dat, met 't oog op de daaraan verbonden financieele bezwaren, het voldoen aan de aanschrijvingen hierop zoude stranden. Daar echter bij gebrek aan voldoende slaapgelegenheden de zolders, bijna zonder uitzondering, door de bewoners als slaap plaatsen moeten worden in gebruik genomen, zag ik mij genoodzaakt dezen eisch te stellen, daar bij het voorschrijven van verbeteringen aan woningen, de financiëele draagkracht, der eigenaren en huurders als niet ter zake doende, geheel buiten beschouwing behoort te blijven, alsmede de wijze van bewoning door de op dat oogenblik in de woning vertoe vende bewoner of bewoners." Even verder: »Ik vestig er nog de aandacht op, dat bovengenoemde woningen voor het grootste gedeelte staande aan poorten en sloppen en daarom op den duur gedoemd te verdwijnen na grondige verbeteringen, zeker nog eenige tientallen jaren blijven bestaan. Ter wille van de bewoners, moet de bewoning zoo dragelijk mogelijk worden gemaakt en acht ik de voorgeschreven verbeteringen, in geen enkel opzicht, onredelijk." Vervolgens »Dit laatste (het aanbrengen van verbeteringen) omvat meer dan louter herstellingen en voorzieningen, samen te vatten onder gewoon en buitengewoon onderhoud. De ver beteringen daarboven uitgaande zijn de beschoten kap en de bodemafsluiting. Laat men die eischen vallen, dan kan men de aanschrijving evengoed baseeren op artikel 60 der Bouw verordening, doch dan was m. i. niet gehandeld in den geest van Gedeputeerde Staten." Verder »Het zal t. z. t. overwogen moeten worden of onbewoon baarverklaring op grond van artikel 21, 2de lid, der Woning wet moet worden uitgesproken, afgescheiden van de omstan digheid of de bewoning al dan niet is gestaakt. Waar de Raad eenmaal heeft uitgemaakt, dat de woningen ongeschikt ter bewoning zijn en dat verbeteringen niet konden worden aangebracht, kan hij moeilijk van dit standpunt terug komen en zal de onbewoonbaarverklaring, wanneer de eige naren de verbeteringen niet aanbrengen, opnieuw dienen te worden uitgesproken als de consequentie van een éénmaal ingenomen standpunt." De Directeur van Bouw- en Woningtoezicht heeft met den Inspecteur van de Volksgezondheid een onderhoud gehad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 4