60 MAANDAG 11 APRIL 1927. conferentie met den Directeur van den Geneeskundigen Dienst een loyaal standpunt ingenomen. Waar «Vooruit" nu eenmaal hetzelfde doel beoogt, is het niet meer dan billijk dan dat zij ook dezelfde rechten krijgt als een bestaande vereeniging. Spreker meent, dat de heer Groeneveld zelf voor een groot gedeelte de schuld is, dat de zaak zoo lang getraineerd heeft. Als lid van de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst had hij volgens de verordening toch de bevoegdheid om een vergadering van die Commissie bijeen te doen roepen, wanneer hij meende, dat er zoo weinig vergaderd of zoo weinig voortgang mede gemaakt werd. De heer Groeneveld zegt, dal volgens de verordening de meerderheid van de Commissie een vergadering kan aan vragen. Spreker heeft het nooit geprobeerd, maar gelooft niet, dat hij gemakkelijk 2 leden gevonden zou hebben. Boven dien, al forceert men een vergadering, dan bereikt men er nog niets mede, zonder de medewerking van den Wethou der en van den Directeur van den Geneeskundigen Dienst. Dat de «Onderlinge" de oprichting van «Vooruit" betreurt, kan wel; dat is ook kruidenierspolitiek. Voor «Vooruit" was het niet zoo vreemdzij exploiteerde reeds 20 jaren een ziekenfonds en had reeds jaren lang plannen voor zieken- huisverpleging. De ziekenfondsen in Leiden schoten in hun verplichting om bij ziekte afdoende verpleging te geven tekort. «Vooruit" kon vroeger geen ziekenhuisverpleging oprichten, omdat de weistandsgrens, waarbeneden de gemeente de ziekenverpleging betaalde, 2500.— was, terwijl «Vooruit" bijna uitsluitend contact heeft met menschen met een lager inkomen, arbeiders dus; dat kon pas, toen de gemeente ook van arme menschen bijdragen ging eischen. De «Onderlinge" is dan ook opgericht voor menschen met een hooger inkomen dan 2500.dus voor den midden stand later zijn evenwel ook arbeiders ingeschreven. «Vooruit" heeft het dus heelemaal niet van de «Onderlinge" afgekeken, maar zoodra het mogelijk was, richtte «Vooruit" een ver- plegingsfonds op, wat voor de hand lag, omdat zij reeds lang een ziekenfonds exploiteerde. Concurrentie op dit terrein is buitengewoon gezond, omdat spreker meent, dat de «Onderlinge" veel te duur is. De Directeur zegt wel, dat er geen statistieken zijn, maar spreker heeft verschillende gegevens omtrent verplegingsfondsen uit de dorpen om Leiden heen. «Vooruit" heft lagere contri buties en geen inschrijvingsgeld en dat heeft niet tot een débacle geleid, zooals de Directeur voorspelde, maar gunstige financiëele resultaten gegeven. Als «Vooruit" het kan voor die contributie, dan kan de «Onderlinge" het ook. Men mag het gemeentelijk apparaat niet in dienst van de «Onderlinge" stellen en die vereeniging daardoor een monopolie geven. De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie van den heer Groeneveld voor gesloten en geeft thans het woord aan den heer Sijtsma tot het stellen van een vraag omtrent de benoeming van een boekhouder bij de Gemeentelijke Bank van Leening. De heer Sijtsma ziet thans van het houden van deze interpellatie af. De Voorzitter vraagt, of iemand nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Dubbeldeman zegt, dat de Voorzitter zich uitzijn jeugd zal herinneren, dat men in Leiden heeft mooie en voor vreemdelingen en landgenooten bezienswaardige monumenten en dat het de aandacht van den Voorzitter getrokken zal hebben, toen hij hier terugkeerde, dat enkele daarvan in verval komen. Speciaal vestigt spreker de aandacht op het schandelijke verval van de 2 molens, die Leiden nog bezit. Men ziet dat uit de verte reeds. Al zijn de financiën niet gunstig, men moet trachten te voorkomen, dat zij heelemaal vervallen, omdat die monumenten vreemdelingen naar Leiden trekken, die hier toch geld verteren. Spreker weet niet, of het initiatief van den Raad of van het College moet uitgaan en ook niet of die molens het eigendom zijn van particu lieren, doch heeft er alleen de aandacht op willen vestigen. De Voorzitter zegt, dat het College reeds geruimen tijd met deze zaak bezig is en overleg heeft gepleegd met de vereeniging «de Molen". De heer Kooistra zegt, dat in 1920 de vereeniging Tuin stadwij k aan de gemeente om een badhuis gevraagd heeft. Bij de vraag in de secties verleden jaar, of er nog iets van zou komen, werd verwezen naar Ingekomen Stuk No. 188, waarin in overweging werd gegeven om met de Leidsche Zwemclub en met de Leidsche Zwemvereeniging «De Zijl" een overdekte zweminrichting te maken. Nu men 8 maanden verder is, vraagt sprekeris er nog kans, dat de overdekte zweminrichting er komt of krijgt men een badhuis in de Heerenstraat? De heer Splinter zegt, dat juist verleden week het plan van de beide vereenigingen is gekomen betreffende een over dekt zwembad. De vertraging ligt dus bij de vereenigingen. De heer Eerdmans zegt het vorige jaar de wenschelijkheid te hebben uitgesproken, dat Curatoren van het Gymnasium tijdig bij den Raad komen met voorstellen om tijdelijke leeraren aan te stellen. Spreker bedoelt alleen daaraan even te herinneren, omdat de Raad misschien anders in September overvallen wordt. Spreker meende, dat in deze zitting de benoeming van den nieuwen rector zou plaats hebben. De heer Meijnen zegt, dat de benoeming van een nieuwen rector in de volgende vergadering aan de orde komt en dat de Raadsleden binnenkort de voordracht zullen ontvangen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Buiten de agenda werden nog behandeld een interpellatie van den heer Sijtsma in zake het verkeer over den overweg aan den Rijnsburgerweg na de electrificatie van de lijn Amsterdam—Rotterdam (blz. 56) en een interpellatie van den heer Groeneveld in zake het lang uitblijven van het praeadvies op het verzoek van de Coöperatie «Vooruit" om een subsidie voor haar afdeeling «Verplegingsfonds" (blz. 57). Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 22