MAANDAG 11 APRIL 1927. 57 ia hoofdzaak aan. Zoodra Burgemeester en Wethouders een oplossing gevonden hebben om de bestaande verkeersmoeilijk heden, die wellicht zullen verergeren, te verminderen of geheel weg te nemen, zullen zij de noodige stappen daartoe doen. Het College is te dezer zake diligent, maar het werk is zoo moeilijk, dat er veel gedaan moet worden en vele besprekingen met tal van personen gehouden moeten worden, alvorens men kan komen tot een eigen opinie, welke oplossing de beste is. Burgemeester en Wethouders zijn zich van den ernst van dit vraagstuk volkomen bewust en zullen zich, zoodra zij een oplossing meenen te hebben gevonden, oogenblikkelijk in ver binding stellen met alle daarbij belanghebbenden, teneinde in onderling overleg te trachten de zaak tot een goed einde te brengen. Het College ziet volkomen in welk gewichtig belang de zaak heeft en ook op welke groote moeilijkheden de zaak stuit, maar spreker kan op dit oogenblik niet zeggen, welke oplossing de beste zou zijn. Het College neemt de zaak ter harte en tracht een oplossing te vinden en zal zoo spoedig mogelijk de noodige maatregelen nemen, die tot die oplossing kunnen leiden. Verder kan spreker niets mededeelen. Men begrijpt, dat het, wanneer men een oplossing in de gedachten heeft, niet ver standig zou zijn om die zelfs in embryo mede te deelen, omdat men zich daaraan nog niet kan binden en het geheel over bodig is om daarop thans reeds crïtiek uit te lokken. De heer Sijtsma verklaart zich tot zekere hoogte voldaan met het antwoord van het College. Spreker erkent, dat het een moeilijke zaak betreft, maar het heeft hem eenigszins bevreemd, dat, terwijl de Kamer van Koophandel zich deze zaak reeds had aangetrokken, Burge meester en Wethouders zich nog niet in verbinding hadden gesteld met de Nederlandsche Spoorwegen. De Voorzitter zegt: wij kunnen nog niet voorzien, welke gevolgen de nieuwe verkeersregeling zal hebben; maar men kan toch voorzien, dat, wanneer er op het traject Amster damRotterdam een halfuursdienst wordt ingevoerd, de boomen om het kwartier op en neder moeten, en dat schept feitelijk een onhoudbaren toestand. De heer Huurman interrumpeert: het is nu al veel meer; het is niet zoo onhoudbaar als ge het voorstelt. De heer Sijtsma: Laat de heer Huurman dan eens uiteen zetten, hoe het dan moet zijn. De heer Spendel geeft den heer Huurman in overweging om niet op deze zaak in te gaan. Anders zou allicht de indruk gevestigd worden, dat voorziening aan dezen overweg niet urgent is. De heer Huurman zegt, dat de afsluitboomen vroeger veel vaker en langer gesloten waren dan thans. Nu het rangeer terrein verlegd is, zijn de afsluitboomen korter gesloten dan vroeger. Het zal niet zooveel bezwaar oplevereu, dat elk kwartier een trein passeert; als men maar niet te vroeg de boomen sluit. Spreker ontkent, dat de toestand onder de nieuwe verkeers regeling onhoudbaarder zal worden dan bij nu reeds is. De heer Dubbeldeman meent, dat de heer Huurman beter gedaan zou hebben met niet mede te deelen wat hij mede gedeeld heeft. Spreker geeft in overweging om er eens over te spreken met personen uit den practischen dienst; dan zal men wel wat anders te hooren krijgen. De heer Huurman zegt: och, het is niets, als ze de boomen maar niet te vroeg dichtdoen; maar er is een Reglement op de Spoorwegen, waarin bepaald is, dat 5 minuten vóórdat een trein passeert de overweg gesloten moet zijn. Alleen voor rangeertreinen behoeft de overweg niet 5 minuten van te voren te worden gesloten; wanneer de trein is ge passeerd, wordt onmiddellijk de overweg geopend, z g. tusschen neus en lip. Het was dus beter geweest, wanneer de heer Huurman zijn mond had gehouden, nu zal het tot gevolg hebben, dat minder naar een goede oplossing wordt gezocht dan anders. De Voorzitter kan den heer Dubbeldeman verzekeren, dat dit niet het geval zal zijn. Hij verklaart hiermede de interpellatie voor gesloten en geeft het woord aan den heer Groeneveld voor het houden van diens interpellatie. De heer Groeneveld maakt bezwaar op dit late uur aan zijn interpellatie te beginnen, omdat hij waarschijnlijk nogal wat te zeggen heeft, daar spreker vermoedelijk door het antwoord van den Wethouder niet bevredigd zal zijn. De Voorzitter meent, dat de vraag van den heer Groeneveld en het antwoord daarop betrekkelijk eenvoudig zijn en niet tot veel discussie aanleiding zullen geven. Het gemeentebelang brengt niet mede, dat men er lang over praat. Spreker geeft den heer Groeneveld dus in overweging om nu zijn interpellatie te houden. De heer Groeneveld wenscht de volgende vragen tot Burgemeester en Wethouders te richten: „Ondergeteekende verzoekt den Raad hem in de gelegen heid te stellen aan Burgemeester en Wethouders inlichtingen te vragen omtrent het volgende: üp 23 October 1923 verzocht de «Onderlinge Vereeniging voor Ziekenhuisverpleging" uit de Gemeentekas te mogen ontvangen een bijdrage van één gulden per door de ver eeniging betaalde verpleegdag, voor die van haar leden, wier verpleging op kosten der Gemeente zou moeten geschieden, indien zij geen lid der vereeniging waren. Reeds in de Raadszitting van 26 November 1923 werd op voorstel van Burgemeester en Wethouders het gevraagde subsidie verleend. Op 22 Juli 1925 verzocht de Coöperatie «Vooruit" om een volkomen gelijk subsidie voor haar afdeeling «Verplegings- fonds", welk verzoek in de Raadszitting van 3 Augustus 1925 werd gesteld in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies. Op heden, ruim anderhalf jaar daarna, zijn nog geen voor stellen van Burgemeester en Wethouders te dezer zake bij den Raad ingekomen. Ondergeteekende zou gaarne van het College vernemen waarom het praeadvies op het verzoek van de Coöperatie «Vooruit" zoo lang uitblijft." Spreker heeft geaarzeld deze interpellatie aan te vragen, doch het toch gedaan in overleg met zijn fractie. De Wet houder zal spreker niet veel nieuws kunnen vertellen, omdat spreker iu de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst de geheele voorbehandeling van deze zaak, die nog niet verge vorderd is, heeft meegemaakt. Het verzoek van Vooruit" is ingekomen ruim 1| jaar ge leden en toen om praeadvies gezonden. Sedert is de zaak zeer slecht opgeschoten en bet is nog niet te voorzien, wan neer het praeadvies den Raad zal bereiken. De betreffende Wethouder schiet niet op; de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst vergadert zeldzaam. In het door den Raad vastgesteld reglement van deze Commissie staat wel, dat zij als regel eenmaal per maand zal verga deren. maar de Wethouder houdt zich daaraan niet en schrijft zoo eens om de 3, 4 maanden een vergadering uit, al naar het hem goeddunkt. In dit jaar heeft de Commissie nog niet vergaderd. Dat deze zaak in het geheele jaar 1926 in de Commissie niet op de agenda heeft gestaan, maakt wel den indruk, dat er niet gewerkt wordt. Het is trouwens bekend, dat met de voorstellen, welke door dezen Wethouder behandeld worden, jaren en jaren gemoeid zijn. Het is gewoon verschrikkelijk voor een lid van deze Commissie om zaken te doende zaken worden zoolang uitgesteld, dat men er totaal uitraakt en zich er weder moet inwerken, als ze weder aan de orde komen. Het geval staat overigens niet op zich zelf. In September 1926 heeft de Raad vastgesteld een reglement voor de Com missie voor den Markt- en Havendienst en toen is, tegen den zin van Burgemeester en Wethouders, daarin opgenomen, dat- die Commissie als regel eenmaal in de 2 maanden zou vergaderen. In de sedert verloopen 7 maanden heeft er 1 vergadering van die Commissie plaats gehad en dat was nog een vergadering, waarin alleen een formaliteit behandeld moest worden. Het maakt op spreker den indruk, alsof het nemen van dergelijk besluit door den Raad precies de tegenovergestelde uitwerking heeft. Spreker moet tegen dergelijk optreden van de Wethouders opkomen; ook een Wethouder heeft een Raadsbesluit uit te voeren, zonder meer. Het is kortweg een schandaal, dat een Wethouder, die de naam wijst het reeds uit de verordeningen en wetten heeft na te leven, er zoo mede solt! Tal van zaken wachten op afhandeling. Wanneer het in de kraam van het College te pas komt, zooals in 1923, dan kan het wel vlug werken. Toen is principieel beslist, of de ge meente in een dergelijk geval steun zou verleenen, maar het adres van «Vooruit", dat veel eenvoudiger was, omdat er reeds een principiëele beslissing gevallen is, blijft ruim ander half jaar liggen en spreker ziet het nog niet in den Raad komen. Spreker heeft den indruk, dat de Wethouder er niet aan wil en denkt: tijd gewonnen, veel gewonnen. Spreker verlangt van den Wethouder, dat de zaken behoorlijk behan deld worden, en dat er nu eindelijk op dit verzoek een be slissing komt. De heer Meijnen zegt, dat de heer Groeneveld gelijk heeft,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 19