MAANDAG 11 APRIL 1927. 51 zou worden, maar er staat tegenover, dat de verantwoordelijk heid op meerdere personen gelegd wordt, personen, die ook nog in nauwer contact staan met de bevolking. Dit is ook veel beter. De financiën zijn ten slotte een zaak, welke alles moet beheerschen, en met het oog daarop moet men die verantwoordelijkheid zooveel mogelijk trachten uit te breiden door de bevolking door middel van hare vertegen woordigers in den Raad er in te betrekken. Het komt tenslotte hierop neder: is het beter het in het kleine college van deskundigen te houden, ol is het beter dat geen besluit genomen wordt, eer de zaak uit algemeen oogpunt is beschouwd en daarover de vertegenwoordigers der burgerij gehoord zijn? Mocht sprekers motie verworpen worden, dan zou hij het toch jammer vinden, wanneer aangenomen werd de voorge stelde wijziging betrefïende het doen vervallen van de be paling betreffende het koopen van onroerend goed. Spreker is dan ook voornemens om een amendement voor te stellen om dat in de verordening te behouden. De Wethouder heeft uiteengezet, dat men de Commissie voor het Grondbedrijf aldus wilde samenstellen, dat daarin zaten leden van de Commissie van Financiën en van de Com missie van Fabricage. Toevallig is dat nu zoo, maar welke waarborg is er, dat dit gehandhaafd wordt? En overigens beteekent die samenstelling nog niet, dat de Commissie een financieel advies uitbrengt. Welk bezwaar is er tegen om, wanneer de Commissie voor het Grondbedrijf heelt beoor deeld of het koopen of verkoopen van gronden wenschelijk is, deze zaak ook uit zuiver financiëel oogpunt door de Commissie van Financiën te laten bezien? Tegenover elkaar staan de democratische methode, die langzamer werkt, spreker geeft dat toe, omdat men met allerlei medezeggenschap heeft te rekenen, en de ouder- wetsche, die alles wil laten doen door een klein College. Spreker geeft de voorkeur aan de eerste opvatting, omdat men dan de verantwoordelijkheid uitbreidt en de zaken beter overwogen worden. De heer Eerdmans zegt, dat het antwoord van den Wet houder bewijst dat het instellen van een dergelijke Commissie hoog noodig is. Die Commissie moet, wil zij eenige beteekenis hebben, de voorstellen toetsen uit een financiëel oogpunt. De Wethouder zegt, dat aan sprekers wensch, om bij elk voorstel de financiëele draagkracht van de gemeente in het oog te houden, niet is te voldoen. Dan verkeert men in een wanhopigen toestand, want wanneer een Commissie daartoe niet in staat is, kan de Wethouder dan wel aan dien eisch voldoen? En als de Wethouder aan dien eisch kan voldoen, dan is er met zijn medewerking toch ook wel aan te voldoen door een Commissie? Sprekers bezwaar is, dat de financiëele positie der gemeente bij belangrijke voorstellen den Raadsleden niet duidelijk voor oogen staat. Wanneer men in een tijd was, dat men er licht vaardig over kon heenloopen, kon men zeggen: dat is een formeele quaestie en niet van belang voor de gemeente, maar in een dergelijken toestand verkeert Leiden niet. Spreker heeft den tijd gekend, dat men met schroom tegemoet zag dat de inkomstenbelasting zou stijgen boven 2.5 Toen het percentage 5 was, vond men het al merkwaardig en angst wekkend. Nu zegt de Wethouder, dat wij al heel dankbaar mogen zijn, dat er een voortdurende vermindering van de belastingen is, nadat wij een viertal jaren geleden op onmogelijk hooge lasten hebben gezeten. De uitdrukking «voortdurende vermindering" beantwoordt niet aan de werkelijkheid. Spreker weet niet wie van de ingezetenen zoo gelukkig is iets van die voortdurende vermindering van belastingen te ondervinden, wanneer men de zakelijke belasting op het bedrijf buiten be schouwing laat. De Wethouder zegt nu wel, dat het vermenig- vuldigingscijfer gedaald is, dit wordt geenszins ieder jaar lager en is nu nog te hoog. In ieder geval is het denkbeeld, dat hier steeds door belastingverlaging plaats heeft een utopistische gedachte. Wie maar eenigszins kan, kiest niet Leiden als woonplaats en het is juist voor Leiden, dat door zijn onder wijsinrichtingen aangewezen is om bewoners te trekken, een groot nadeel, dat men de gemeente verlaat en dat anderen Leiden niet tot woonplaats kiezen, doch zich buiten de gemeente vestigen. Dit hangt samen met het algemeen financiëel beleid. Wat zal in de toekomst de draagkracht van het crediet van Leiden zijn? Waarvoor zal nog geleend moeten worden? Het zijn vragen, welke nooit aan den Raad worden voorgelegd en ook bij geen enkel voorstel door den Raad behoorlijk kunnen worden doorschouwd. Daarom zou het zoo gewenscht zijn, dat er een Commissie is, die juist de algemeene financiëele positie van de gemeente te beoordeelen krijgt, maar daartoe is de tegenwoordige Commissie van Financiën niet in staat. In enkele gevallen zou het misschien aanleiding geven tot dubbel werk, maar in andere gevallen zou het tot groot voor deel kunnen leiden. Spreker herinnert aan het voorstel tot aankoop van land van Roelofs enz. ten behoeve van de nieuwe veemarkt; de Commissie van Financiën is daaromtrent gehoord naar men spreker mededeelde, maar die heeft blijkbaar niet onder de aandacht van Burgemeester en Wethouders gebracht, wat de ver strekkende gevolgen zouden zijn van de plannen, welke aan den aankoop van dat land verbonden waren. Ook in de Raadsvergadering, waarin dat voorstel aan de orde was, is het den Raadsleden niet mogen gelukken om te weten te komen, wat eigenlijk de verdere strekking was. Alleen maakte de WTethouder van Publieke Werken een handbeweging tegen spreker en zeide: ja, mijnheer Eerdmans dat zal veel geld kosten. Wat men er verder practisch van heeft kunnen zien levert ook het bewijs, dat het voorstel absoluut onvoorbereid waseerst was een kanaal ontworpen, maar dat plan is weder opgegeven. Men had niet gerekend op bruggen, die niet open konden, enz. Wanneer die plannen zullen worden uitgevoerd, dan zal de Leidsche burgerij dat op haar belastingbiljet krijgen en dan zal er geen Commissie van Financiën zijn, welke dat zal kunnen tegenhouden. Dus moge er in een enkel geval eens dubbel werk verricht worden, er zullen andere gevallen zijn, dat het zeer goed zal zijn als er een Commissie is, welke over dergelijke dingen haar oordeel laat gaan en vragen stelt, welke bij de betrokken autoriteiten zelf nog niet zijn opgekomen; als voorstellen, die van verre strekking zijn, nog eens onder de loupe genomen worden door menschen, die zich ingewerkt hebben in de financiëele positie, waarin de gemeente verkeert, kan dit slechts in het belang der gemeente zijn. De Wethouder moge deze posten voor zich zelf hebben overwogen, het is geen onbillijk verzoek van den Raad, wanneer men van hem beslissingen vraagt, dat hij in de gelegenheid is om telkens de draagwijdte van de voorstellen onder de oogen te zien. Dat is het wat spreker altijd gemist heeft bij de begrooting en ook bij de rekening. Spreker heeft op grond van onderzoek twee jaar geleden de opmerking gemaakt, dat in allerlei op zichten de gemeente veel te duur uit is, maar hij heeft nooit een behoorlijk antwoord daarop gehad. Wanneer men op kleine punten komt, dan heet het: och, kleinigheden. Maar iedereen, die over een groot geheel gaat, weet dat juist in de kleinigheden de zuinigheid een zeer belangrijke rol kan spelen. Wanneer er een Commissie van Financiën is, die tot taak heeft om op al die dingen te letten, dan zal menig ding tegen gehouden kunnen worden, dat beter achterwege blijft. Bij het tegenwoordige financiëele beleid kan men de be- grootingsposten uitputten en is het geen bezwaar dat iets 200 kost, ook al kan men het voor 100 krijgen. Spreker heeft dat bewezen met de schrijftafels van Onderwijs en het is dus geen overbodige weelde, wanneer de Raad nader contact heeft met de financiëele gestie, zoowel wat de rekening als de begrooting betreft. De Commissie van Financiën zou op veel betere basis komen te rusten, wanneer op de denkbeelden van den heer van Eek nader werd ingegaan. Wil men dit niet, dan is het beter om sub 8 de woorden «welke aan haar oordeel worden onderworpen" uit het voorstel van Burge meester en Wethouders te schrappen dan om het vervreem den enz. van onroerend goed er wederom in te brengen. Daarmede zou aan sprekers bezwaren gedeeltelijk worden tegemoetgekomen. De Wethouder heeft wel gelijk, wanneer hij zegt, dat men bij aankoop van grond veel duurder uit zou zijn, wanneer alle posten bij de begrooting aangekondigd werden, maar daarom mag men nog niet komen met voorstellen, waarvan de financiëele gevolgen niet overdacht zijn; ook zaken, die niet aan prijsopdrijving onderhevig zijn, zooals de vernieuwing van bruggen en wegen, moet men stelselmatig afwerken en er ieder jaar de noodige gelden voor beschikbaar stellen, ook met medeweten van den Raad. Spreker weet wel, dat de Raad in de oogen van Burgemeester en Wethouders een lastig lichaam is, en dat het prettiger voor het College zou zijn om niet telkens de goedkeuring van hun voorstellen van den Raad te moeten verkrijgen, maar de Raad zit hier in opdracht van de kiezers om in samenwerking met Burge meester en Wethouders op te komen voor het belang van de gemeente en om samen met het College de gemeente te besturen. Want Burgemeester en "Wethouders zijn geen Ministers en de Raad is geen Tweede Kamer. Het College en de Raad vormen samen het gemeentebestuur. Het zou beter zijn, wanneer het College meer inging op de in den Raad gegeven denkbeelden; dat kan zijn schaduwzijden hebben, want spreker geeft toe: hoe meer Commissies, hoe meer werk. Al brengt het eenigen meerderen rompslomp met zich mede, het College moet hiertegenover niet afwijzend staan als de Raad het wenscht. Juist omdat de Raad het bestuur van de gemeente vormt, moet men de werkzaamheden van de Com missie van Financiën uitbreiden. De heer Huurman zegt, dat de heer Eerdmans terug is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 13