34 MAANDAG 14 MAART 1927. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen komstig het geamendeerd voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIX. Voorstel om medewerking te verleenen aan de Ver- eeniging tot oprichting en instandhouding van scholen voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs op Gereformeerden grondslag, voor de uitbreiding van het schoolgebouw aan de Hooglandsche Kerkgracht No. 20a, door den bouw en de in richting van een gymnastieklokaal. (Zie Ing. St. No. 54). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XX. Interpellatie van Mevrouw Dietrichde Rooij, in zake de benoeming van een klerk bij den Gemeentelijken Genees kundigen Dienst. In verband met de afwezigheid van Mevrouw Dietrich de Rooij wordt dit punt van de agenda afgevoerd. XXI. Interpellatie van den heer van Stralen, in zake de intrekking van de Huurwetten. De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde de motie van den heer Sijtsma en Mevrouw van Itallievan Embden, luidende »De Raad, van oordeel, dat de woningtoestanden in deze gemeente nog niet van dien aard zijn, dat eene regeling, zooals die bij de Huurwetten is bedoeld en in de Huur- commissie belichaamd, na het tijdstip der intrekking dezer wetten kan worden gemist, noodigt Burgemeester en Wethou ders uitte onderzoeken, of het wettelijk mogelijk is deze materie van gemeentewege te regelen, om indien deze mogelijk heid inderdaad bestaat met bekwamen spoed een zoodanige regeling te ontwerpen en den Raad ter vaststelling aan te bieden." Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt mits dien een onderwerp van beraadslaging uit. De door den heer van Stralen tot Burgemeester en Wet houders gerichte vragen luiden als volgt: 1. Is door den Minister aan B. en W. gevraagd of er be zwaar bestaat tegen de intrekking der Huurwetten of de opheffing der Huurcommissie hier ter plaatse? En zoo ja, willen B. en W. dan den Raad hun antwoord mededeelen 2. Willen B. en W. ook mededeelen of door den Minister aan een lid van hun College of een der ambtenaren persoonlijk advies is gevraagd omtrent het opheffen der Huurcommissie en zoo ja, welk antwoord daarop is gegeven? 3. Zijn B. en W. niet van meening dat het vervallen der Huurwetten voor vele ingezetenen beteekenende huurvei- hooging zal tengevolge hebben 4. Zijn B. en W'. bereid ernstig na te gaan ol door een gemeentelijke verordening zoo goed mogelijk de nadeelige gevolgen voor de huurders, die door de opheffing der Huur wetten zullen ontstaan, kan voorkomen worden? 5. En zoo dat mogelijk is, zijn B. en W. dan bereid een dergelijke verordening aan den Raad ter goedkeuring voor te leggen? De heer van Stralen zegt, dat hij enkele vragen aan Bur gemeester en Wethouders heelt gesteld om te weten te komen hoe het College staat tegenover het denkbeeld om een ge meentelijke huurverordening in het leven te roepen, die be stemd zal zijn otn huurverhoogingen, die van de opheffing der Huurwetten het gevolg zouden kunnen zijn, tegen te gaan. Sprekers eerste vraag luidt «Is door den Minister aan B. en W. gevraagd of er bezwaar bestaat tegen de intrekking der Huurwetten of de opheffing der Huurcommissie hier ter plaatse?. En zoo ja, willen B. en W. dan den Raad hun antwoord mededeelen?" Spreker stelt deze vraag, omdat hij vernomen heeft, dat de Minister verklaard heeft, dat hij, alvorens te komen tot het besluit tot opheffing der Huurwetten, gevraagd heeft aan diverse gemeentebesturen van plaatsen, waar de Huurcom missie nog bestond, hoe zij stonden tegenover eventueele opheffing dier wetten. De tweede vraag luidt: «Willen B. en W. ook mededeelen, of door den Minister aan een lid van hun College of een der ambtenaren per soonlijk advies is gevraagd omtrent het opheffen der Huur commissie en zoo ja, welk antwoord daarop is gegeven?" Ook deze vraag berust op een desbetreffende mededeeling van den Minister. Spreker zou, als het Gemeentebestuur van Leiden ook uitgenoodigd is geworden om dergelijk persoon lijk advies te geven, gaarne willen weten, welk lid van het College of welke gemeenteambtenaar dat gedaan heeft. De derde vraag luidt: «Zijn B. en W. niet van meening, dat het vervallen der Huurwetten voor vele ingezetenen beteekenende huurverhoo- ging zal tengevolge hebben?" Spreker en de zijnen meenen, dat deze vraag bevestigend beantwoord moet worden. Spreker zal, alvorens op deze quaestie dieper in te gaan, het antwoord van het College afwachten. Zoo noodig zal hij met cijfers aantoonen, dat er in een of anderen vorm in de plaats van de Huurcommissie te Leiden zal moeten komen een andere instelling, welke huurverhooging zal tegengaan. Nu is door" den heer Sijtsma en mevrouw van Itallie van Embden een motie ingediend in zake deze materie, welke op spreker een zeer eigenaardigen indruk heeft gemaakt, aangezien daarmede gehandeld wordt in strijd met wat tot nogtoe een goede gewoonte was. Tot dusver was de gang van zaken steeds zoo, dat, als een Raadslid een of andere vraag tot het College had gericht, men het antwoord van Burgemeester en Wethouders afwachtte, om pas na de ont vangst van dat antwoord te beslissen omtrent datgene, wat men verder zou wenschen. De voorstellers der motie hebben het antwoord van Burgemeester en Wethouders in deze blijk baar niet willen afwachten; op grond van welke overwe gingen dit is geschied, laat spreker ter beoordeeling aan de Raadsledenwel wil hij verklaren, dat hij het beter gevonden zou hebben, als met het indienen der motie gewacht was totdat de Raad het antwoord van het College had vernomen. Bovendien zou de indiening der motie geheel overbodig zijn gebleken, omdat voor het geval in het antwoord van Bur gemeester en Wethouders ten aanzien van het in 't leven roepen van een huurverordening afwijzend was beschikt, natuurlijk de Raadsleden hebben dat ongetwijfeld begrepen van de zijde van den interpellant een motie zou komen in den geest van die van den heer Sijtsma c. s. Spreker heeft er de aandacht op willen vestigen, omdat hij het niet behoorlijk acht, dat de Raadsleden op een derge lijke wijze onderling concurreeren. In vraag 4, luidende «Zijn B. en W. bereid ernstig na te gaan of door een gemeentelijke verordening zoo goed mogelijk de nadeelige gevolgen voor de huurders, die door de opheffing der Huurwetten zullen ontstaan, kan voorkomen worden?" vraagt spreker, of het College wil nagaan, niet alleen de wenschelijkheid, maar ook de wettelijke mogelijkheid van een dergelijke verordening. Onder de staathuishoudkundigen bestaat over de wettelijke mogelijkheid verschil van gevoelen, maar zij, die een gemeentelijke huurverordening toelaatbaar achten, vormen verreweg de meerderheid. Als niet-jurist heeft spreker den juridischen kant der zaak onbesproken gelaten en heeft hij alleen in vraag 5 gevraagd, of Burge meester en Wethouders, als de wettelijke mogelijkheid blijkt, bereid zijn het in het leven roepen van een dergelijke huur verordening te bevorderen. De heer Sijtsma de motie, door hem en mevrouw van Itallie voorgesteld, toelichtende, zegt, dat die motie volstrekt niet uit concurrentie-zucht is ingediend. Trekken de heeren van de S.D. A. P. dat in twijfel, dan zegt spreker: zoo de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. Toen de heer van Stralen zijn vragen inzond, bestond reeds bij spreker het voornemen in die richting iets te doen, maar hij was niet in staat zijn inlichtingen zoo spoedig in te winnen als de heer van Stralen, die lid der Huurcommissie is. Naar alle kanten heeft spreker geïnformeerd en hij vernam o. a. uit Utrecht, dat daar door de opheffing der Huurwetten moeilijkheden zijn gerezen; menscheo, die ƒ3.50 huurtoeslag kregen, vroegen verhooging van dat bedrag, omdat de huren hunner woningen waren opgeslagen. De voorzitter van de Huurcommissie te Leiden constateert, dat de menschen, die in de nieuwe werkmanshuizen wonen, zeer waarschijnlijk trachten zullen terug te gaan naar de oudere huizen, waarin zij vroeger woonden en die goedkooper zijn, die dan door de tegenwoordige bewoners zullen moeten geruimd, en dan rijst de vraag, waar deze laatsten moeten worden geplaatst. Worden zij op de nieuwgebouwde duurdere huizen aangewezen, dan schept men al dadelijk daardoor een nieuwen misstand. Spreker heeft ter tegemoetkoming aan die en andere moeilijk heden een oplossing willen zoeken, maar vooraf moet men weten, of de wettelijke mogelijkheid bestaat en daarnaar kunnen Burgemeester en Wethouders het best een onderzoek instellen. Vandaar sprekers voorstel. Van zucht tot concurreeren is geen sprake geweest. Spreker had gedacht, dat de sociaal democraten blij zouden zijn, dat zij den steun van sprekers

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 8