22 MAANDAG 21 FEBRUARI 1927. onbewoonbaar verklaarde woning een teeken aan te brengen ten blijke dat het verboden is om de woning opnieuw te betrekken, onder bedreiging van straf. Dat zou een waar schuwing zijn, welke wel uitwerking zou hebben. Het tegen deel is echter geschied. De gemeente maakt het den menschen gemakkelijk om zoo'n woning wederrechtelijk te betrekken, terwijl het juist een middel zou hebben om het tegen te gaan. Als de bewoner van dergelijke woning deze verlaat, dan moet hij aan de Lichtfabrieken kennis geven, dat de gasmeter weggehaald moet worden. Natuurlijk wordt dan de gasmeter vanwege de Lichtfabrieken weggehaald en, ofschoon men dan ziet wat voor woning het is, wordt na eenige dagen, als de wederrechtelijke bewoner komt opduiken, op diens verzoek weder een meter geplaatst. Het gaat wel wat ver, dat onwettige bewoning op die manier gemakkelijk wordt gemaakt en het ligt zeker niet op den weg van de gemeente om dat te doen. Spreker betreurt het dan ook, dat dit geschiedt. Als voorbeeld hoe weinig men heeft aan de gegevens, die worden verstrekt, wijst spreker op het volgende. In de Brandewijnspoort staan 9 woningen, die reeds sinds jaren onbewoonbaar zijn verklaard; in dit voorstel wordt voorge steld om voor de nummers 2 en 8 den termijn met 6 maanden te verlengen, en nu zal de oppervlakkige beoordeelaar denken, dat, als die twee woningen ook ontruimd zijn, de zaak in die poort in orde is, maar het blijkt, dat die 9 woningen alle bewoond blijven. Spreker trof daar in een één-kamerwoning een gezin van 8 personen aan, terwijl de 9de werd verwacht. Spreker hoopt, dat de gemeente meer kracht zal zetten achter het onbewoond houden van die onbewoonbaar verklaarde woningen. In de stukken kan men lezen, dat de Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht op een voorstel om aan degenen, die deze woningen wederrechtelijk bewonen, een proces-verbaal uit te brengen, van Burgemeester en Wet houders geen positief antwoord heeft gekregen. Toch heeft hij een paar zaken bij den kantonrechter aanhangig gemaakt, maar daarover is nog geen uitspraak gevallen. De heer Wilmer is het met den heer van Stralen eens, dat als er één voorname werkzaamheid is op het terrein van de gemeente-politiek, dit is de zorg, dat alle bewoners een be hoorlijke woning kunnen betrekken, maar meent, dat de heer van Stralen het ten onrechte voorstelt alsof de gemeente de allerkrachtigste maatregelen moet nemen om bewoners uit de krotten verwijderd te 'houden. Dat zou slechts dan kunnen, als er voldoende goedkoope woningen in de gemeente waren, maar uit het feit, dat straks een voorstel aan de orde komt om weer een aantal woningen van het goedkoope type te gaan zetten en dat de gemeente-woningen in aantal worden uit gebreid, blijkt, dat er een groot tekort is aan goedkoope woningen voor groote gezinnen. Wat zou, vraagt spreker, de heer van Stralen wel hebben gezegd, indien de gemeente de allerkrachtigste maatregelen om die woningen onbewoond te houden had genomen en de Licht fabrieken hadden geweigerd aan die menschen licht te ver schaffen? Spreker kan zich voorstellen, dat de heer van Stralen dan ongeveer het volgende zou hebben gezegd: in die woningen wonen menschen en ofschoon het gemeentebestuur niet in staat is dien menschen een andere woning te doen betrekken, weigeren de Lichtfabrieken dien menschen licht! Men moet het bewonen van krotten natuurlijk niet gaan bevorderen, maar nu de feiten aanwijzen, dat, hoewel in de laatste jaren op dit gebied zeer veel gedaan is, nog niet een voldoend aantal woningen van de goedkoopste soort aanwezig is, moet men niet gaan eischen allerkraste maatregelen. Als de gemeente het wel deed, dan zou men, ook de heer van Stralen, daartegen protesteeren, en met meer recht dan tegen het feit, dat de Lichtfabrieken die menschen van een meter hebben voorzien. De heer Mulder zegt, dat het weder geweest is het oude liedje, dat men steeds hoort, wanneer Burgemeester en Wet houders komen met een voorstel tot verlenging van den termijn van ontruiming van onbewoonbaar verklaarde woningen. Men zou haast vragen: is het van de heeren heusch ernst? In Februari 1926 waren er officieel ontruimd 152 woningen; clandestien weder bewoond 60; in Juli 1926 waren er ontruimd 187 woningen, waarvan clandestien weder betrokken 68. Dus een vermeerdering van 8 clandestien bewoonde onbewoonbaar verklaarde woningen in een half jaar. Thans, in Februari 1927, zijn er 213 woningen ontruimd, waarvan clandestien weder bewoond 70; dus weder 2 meer. Nu is het op zich zelf altijd te veel, maar er valt niets aan te veranderen. Spreker begrijpt niet, dat iemand als de heer van Stralen hiermede komt, aangezien hij toch zelf in Januari 1.1. den Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht heeft trachten te bewegen om een vrouw weder de onbewoonbaar verklaarde woning, welke zij had verlaten, te laten betrekken. Spreker zal dit den heer van Stralen niet kwalijk nemen; hij kan begrijpen, dat men bewogen wordt, als de omstandigheden medebrengen, dat het niet anders kan, maar zoo iets doet zich meer voor. Er zijn natuurlijk altijd personen, die het allerliefst in zoo'n smerig, totaal verwaarloosd krot kruipen; die personen zal men nooit verbeterendie willen niet anders; en van opvoeden van die personen zal nooit sprake zijn. Er moeten komen meer woningen. Een paar weken geleden zijn aanbesteed 40 woningen voor dit soort van menschen en straks komt aan de orde een voorstel om over te gaan tot den bouw van nog 174 woningen, totaal 214. Eerst wan neer die woningen gereed zullen zijn, zal men met kracht kunnen optreden tegen het euvel van het weder betrekken van de onbewoonbaar verklaarde woningen. Tbans is dat niet mogelijk. Spreker laat de menschen liever vertoeven in een onmogelijk huis, waar ze althans een dak boven het hoofd hebben, dan dat hij ze zou dwingen onder den blooten hemel te vertoeven. Aanstonds zullen er 40 J— 174 woningen voor die menschen gereed zijn. Er zullen er dan ook nog wel clandestien wonen, maar dan kunnen er in elk geval 214 aan een woning worden geholpen. Kunnen de menschen dan de huren niet betalen, dau moeten middelen worden beraamd om het toch mogelijk te maken, dat zij uit de krotten verwijderd worden. Is het zoover en doen Burgemeester en Wethouders dan niets, laten de heeren dan gaan pruttelen en aanmerking maken en blijven maken, maar tot heden kunnen zij er Burgemeester en Wet houders geen verwijt van maken, dat zij de menschen clan destien in die woningen laten wonen. Spreker heeft tot den heer Kiers gezegd, dat enkelen, die zeer goed een andere woning konden vinden, er uit moesten, maar spreker zal er niet toe medewerken om de stakkerds, die door de noodzakelijk heid gedwongen zijn in zulke woningen te blijven, er uit te doen zetten. De heer van Stralen wil even mededeelen, hoe het geval, dat de Wethouder tegen hem heeft willen uitspelen en waaruit men zou kunnen afleiden, dat hij zelf medewerkt om afgekeurde en onbewoonde woningen te doen bewonen, zich in werkelijkheid heeft toegedragen. De Wethouder heeft die toedracht niet geheel juist weergegeven en het is wel wenschelijk, dat de heer Kiers, als hij weer een en ander aan den Wethouder mededeelt, dat juist doet. Het geval was aldus, althans zoo werd hem medegedeeld: een bewoonster van een perceel in de Klootspoort moest wegens ziekte in het ziekenhuis worden opgenomen en, toen zij genezen uit het ziekenhuis werd ontslagen en bij haar woning kwam, vond zij die dicht gespijkerd. Toen zij spreker dat zoo mededeelde, heeft spreker tot den heer Kiers gezegd: die woning is niet ontruimd, die vrouw bleef bewoonster en had na haar ver pleging in het ziekenhuis recht in die woning terug te komen. De Raadsleden zullen toegeven, dat dit een ander geval is dan dat iemand vrijwillig zijn woning verlaat en een ander die woning wederrechtelijk betrekt. Waar de Wethouder het heeft voorgesteld alsof spreker eigenlijk zou willen bewerkstelligen, dat een aantal in gezetenen te Leiden dakloos werd, geelt hij toe, dat de keuze om de menschen dakloos te laten dan wel hen toe te laten tot de onbewoonbaar verklaarde woningen dikwijls moeilijk is, maar wijst hij er op, dat men de zaak zoo niet mag stellen. De zaak is toch zoo, dat de Wethouder niet weet wie opnieuw zulk een woning gaat betrekken. Zeker, er kunnen zich gevallen voordoen, waarin een dak met gaten beter is dan geen dak, maar als menschen, wat dikwijls voorkomt die aan den Heerensingel of aan den Haagweg in een gemeentewoning hadden gewoond, maar zich in hun nieuw milieu niet thuis gevoelende weder naar hun Heimat waren teruggekeerd en een krot in een benauwde poort of aan een stinkende gracht hadden betrokken, zou spreker niet zooveel medelijden met zulke menschen hebben als de Wethouder en er eerder toe medewerken, dat zoo iemand zich in zoo'n nieuwe woning op zijn plaats acht, dan om hem gelegenheid te geven in de oude smerige krottenbuurt terug te komen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIX. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 14 November 1918 (Gem. blad n°. 43), regelende de samen stelling van de bureaux van Gemeentewerken, van den Ge meentelijken Reinigings- en Ontsmettingsdienst en van het Bouw- en Woningtoezicht. (Zie Ing. St. No. 34.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 8