MAANDAG 21 FEBRUARI 1927.
21
Uitstel zou spreker betreuren, maar hij zou het nog meer
betreuren, indien men niet eindelijk eens van dien ellendigen
toestand ter plaatse afkwam.
Het voorstel van den heer Groeneveld wordt met 20 tegen
12 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Reimeringer, Sanders, van Hamel,
van der Reijden, Wilbrink, Splinter, Wilmer, Bergers, Sijtsma,
van Rosmalen, Knuttel, Schoneveld, Heemskerk, Deumer, van
Tol, Spendel, Coster, Mevrouw van Itallievan Embden en
de heeren Mulder en Meijnen.
Vóór stemmen de heeren van Stralen, Baart, Huurman,
Groeneveld, Kooistra, van Eek, Verweij, Eerdmans, Mevrouw
Dietrichde Rooy en de heeren Dubbeldeman, Eikerbout en
Schüller.
De heer Eerdmans vraagt aan den Wethouder hoe breed
de brug is, welke ligt van den Zijlsingel naar het Utrechtsche
Veer. Hij meent, dat die gebouwd is op een breedte van 7
M., terwijl straks is gezegd, dat het niet breeder kon dan
4| M.
De heer Mulder wijst er op, dat men de brug breeder zou
kunnen maken, doch dan komt men in een geheel andere
constructie; dan komt men in een geheel andere conditie
met geheel andere prijzen. Thans wordt de brug verbreed
op den voet van mogelijkheid wat betreft de financiën. Nu
kan men de brug nog breeder maken, maar men vergete
niet, het blijft een ophaalbrug, al gaat zij niet zooveel open.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver
volgens met 29 tegen 3 stemmen aangenomen.
Vóór stemmende heeren Reimeringer, Sanders, van Hamel,
van der Reijden, Wilbrink, Splinter, Wilmer, Bergers, van
Stralen, Sijtsma, van Rosmalen, Baart, Huurman, Groeneveld,
Knuttel, Kooistra, van Eek, Verweij, Schoneveld, Heemskerk,
Deumer, mevr. Dietrichde Rooy, de heeren van Tol,
Spendel, Eikerbout, Coster, mevr. van Itallie—van Embden,
de heeren Mulder en Meijnen.
Tegen stemmen: de heeren Eerdmans, Dubbeldeman en
Schüller.
XIV. Voorstel in zake de vaststelling van het voorschot op
de vergoeding voor het jaar 1927, bedoeld bij art. 101 der
Lager Onderwijswet 1920, aan de besturen van verschillende
bijzondere scholen uit te keeren.
(Zie Ing. St. No. 42.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XV. Voorstel in zake de aanschaffing van gymnastiek-
toestellen ten behoeve van de bijzondere scholen aan de Stad
houderslaan, aan het Rapenburg No. 48, aan den Heeren
singel No. 27, aan de Haarlemmerstraat No. 32 en aan de
Van der Werff'straat Nis 98100 en tot beschikbaarstelling
van de daarvoor benoodigde gelden.
(Zie Ing. St. No. 26).
De heer Spendel wil vragen, hoe het komt, dat het voor
stel betreffende de Roomsch-Ivatholieke school eerst thans
aan de orde komt. Het verzoek is ingediend 30 October en
binnen 3 maanden daarna moet volgens de wet daarop een
beslissing genomen worden. Wat betreft het verzoek van de
andere school is die wettelijke termijn wel in acht genomen.
De heer Meijnen antwoordt, dat er een abuis begaan is,
waarvoor hij zijne verontschuldiging aanbiedt.
De aanvraag van het Katholiek schoolbestuur is ingekomen
op 30 October en de aanvraag van de Gereformeerde School-
vereeniging op 23 November. Beide aanvragen zijn bij elkaar
gelegd, gelijktijdig onderzocht, gelijktijdig behandeld en gelijk
tijdig weer in de doos weggelegd. Ongelukkigerwijze is de
aanvraag van 23 November bovenop komen te liggen, zoodat
op dien datum en niet op 30 October het oog viel. Spreker
vindt het jammer. Toen hij het zag, was het juist te laat.
De aanvrage, tegen welker inwilliging geen bezwaar kan
bestaan bij den Raad, had in de vorige Raadszitting moeten
zijn behandeld. Het is nu eenmaal gebeurd! Gelukkig zijn de
gevolgen nihil geweest, maar dat is geen excuus voor het
verzuim.
De heer Spendel dankt den Wethouder voor de verstrekte
inlichtingen.
De Voorzitter doet opmerken, dat de ingezetenen van
Leiden gerust kunnen zijn, waar blijkbaar bij de behartiging
van hun belangen als het ware met minuten en seconden
wordt gewerkt.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVI. Voorstel in zake het verleenen van medewerking en
de beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van het in
richten van de speelplaats der school aan de Stadhouderslaan
van de Vereeniging tot oprichting en instandhouding van
scholen voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs op
Gereformeerden grondslag, tot terrein voor het geven van
onderwijs in lichamelijke oefening.
(Zie Ing. St. No. 43).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVII. Praeadvies op het verzoek van een 3-tal Radio-
vereenigingen, om wijziging van de verordening van 8 Augustus
1921 (Gem.blad No. 14), regelende de heffing van eene plaat
selijke belasting voor het gebruik van openbare gemeente
werken.
(Zie Ing. St. No. 30.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVIII. Voorstel tot verlenging van den termijn van ontrui
ming van verschillende onbewoonbaar verklaarde woningen.
(Zie Ing. St. No. 44.)
De heer Dubbeldeman vraagt, of het College officieel wil
mededeelen, hoeveel van die 213 woningen inderdaad ontruimd
zijn. Hij weet wel, dat de Raadsleden dat in de Leeskamer
kunnen lezen, maar de inwoners van Leiden, die daar niet
kunnen komen, weten het niet; zij kunnen alleen afgaan op
hetgeen officieel in de stukken wordt medegedeeld en daarin
staat, dat 213 van de afgekeurde woningen zijn ontruimd.
Spreker heeft zijn vraag thans in meer positieven vorm gesteld
dan hij dat vroeger heeft gedaan, omdat men bij de behandeling
van de begrooting door te verwijzen naar het rapport van de
woningtelling den indruk heeft gevestigd door het publiceeren
van dat rapport is die indruk opnieuw gevestigd alsof het
met het woningtekort in Leiden zoo zachtjesaan gedaan was.
De heer van Stralen herinnert er aan, dat hij in de
Raadszitting van Augustus 1926 bezwaar heeft gemaakt
tegen de wijze, waarop in de stukken het aantal ontruimde
woningen vermeld staat. Destijds werd medegedeeld, dat dat
aantal bedroeg 187, terwijl bij de discussie in den Raad
bleek, dat er van die '187 nog 68 bewoond waren en wel
wederrechtelijk bewoond, omdat zij, na te zijn ontruimd ge
weest, weer door andere gezinnen waren betrokken. Gaat
men aan de hand van de stukken in de Leeskamer een
optelsommetje maken, dan kan men al die dingen wel te
weten komen.
Het is van belang, dat uit de stukken, welke dienaangaande
aan de raadsleden worden toegezonden, blijkt, hoevele van
de afgekeurde woningen, die dan ontruimd heeten te zijn,
weder opnieuw bewoond zijn geworden. Dat is een quaestie
van twee regels druks.
Telkens wordt medegedeeld, dat het aantal ontruimde
woningen wederom met zooveel is vermeerderd, thans met 26.
Spreker heeft zich de moeite genomen om eeus te onder
zoeken, hoe het staat met die 26 woningen, en daarbij is hij
tot de ervaring gekomen, dat de meeste daarvan op dit
oogenblik nog niet ontruimd zijn, maar nog bewoond worden.
Wat heeft men aan dergelijke mededeelingen, als hetgeen-
dienaangaande in de Stukken te lezen is slechts halve waar
heden blijken te zijn?
Verleden jaar is van de zijde van het College beweerd, dat
wel is waar een aantal van die onbewoonbaar verklaarde
woningen weder betrokken waren, doch dat het in den regel
de slechtste niet waren; het waren woningen, welke nog
best bewoond konden worden. Bij zijn onderzoek is echter
aan spreker gebleken, dat het tegendeel het geval is. Wat
hij gezien heeft in de Leidsche krottenbuurten is eenvoudig
verschrikkelijk en hij betreurt het, dat het gemeentebestuur
geen maatregelen weet te treffen tot het tegengaan van het
telkens en telkens weder betrekken van dergelijke woningen.
Op die manier wordt het voortbestaan van de Leidsche krotten
tot in het oneindige bestendigd. Dat zou niet gebeuren, wanneer
men er zorg voor droeg, dat de verordening op dit stuk werd
nageleefd.
Spreker heeft indertijd in overweging gegeven om op de