26
MAANDAG 21 FEBRUARI 1927.
De heer Kooistra meent, dat eerst zijn voorstel in stemming
moet komen.
De Voorzitter antwoordt, dat het voorstel van den heer
Kooistra niet als een amendement op het voorstel van
Burgemeester en Wethouders is te beschouwen, doch als
een geheel nieuw voorstel, van geheel anderen aard en
strekking, hetwelk bij aanneming natuurlijk ook een zeer
groote vertraging zou medebrengen.
Naar spreker meent moet de gang van zaken als volgt zijn.
Eerst wordt gestemd over het voorstel van Burgemeester
en Wethouders. Mocht dit verworpen worden, dan ware het
voorstel-Kooistra hetzij dadelijk in behandeling te nemen,
hetzij alsnog in handen te stellen van Burgemeester en
Wethouders om praeadvies. Dadelijke behandeling is echter
niet wel mogelijk, omdat eerst weder een zeer uitgebreid
overleg met den Minister en allerlei colleges zou moeten
plaats hebben.
De heer Kooistra is het daarmede niet eens. Als sprekers
voorstel het eerst in stemming komt en verworpen wordt,
dan zal hij voor het voorstel *van Burgemeester en Wet
houders stemmen, maar als zijn voorstel eerst in de tweede
plaats in stemming komt, dan zal hij tegen het voorstel van
13urgemeester en Wethouders moeten stemmen. Zoodoende
wordt dus aan spreker de gelegenheid ontnomen om voor het
voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen.
De Voorzitter zegt, dat, wanneer het voorstel van den
heer Kooistra inderdaad een amendement op het voorstel
van Burgemeester en Wethouders was, er geen twijfel zou
bestaan, of het zou het eerst in stemming komen, maar aan
gezien het een geheel zelfstandig voorstel is, heeft het voorstel
van Burgemeester en Wethouders den voorrang.
De heer Groeneveld meent, dat er bij den Voorzitter schijnt
te heerschen een geest van: het voorstel van Burgemeester
en Wethouders krijgt in elk geval wel een meerderheid en
daarom kan het veilig het eerst in stemming worden gebracht.
Wanneer echter de zaak zoo stond, dat het lot van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders zou afhangen van
de wijze van stemmen, dan zou de Voorzitter waarschijnlijk
wel voorstellen om eerst het voorstel van den heer Kooistra
in stemming te brengen, want spreker .is het volkomen met
den heer Kooistra eens. Hij zou voor diens voorstel stemmen
en, als dat werd verworpen, zijn stem aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders geven, maar gaat dit laatste
voor, dan stemt hij er tegen.
De Voorzitter zegt daaraan niets te kunnen doen; het is
een gevolg van de volgorde, waarin de voorstellen in stem
ming komen.
De heer Sijtsma wijst er op, dat bij aanneming van het
voorstel van den heer Kooistra alles op losse schroeven zou
staan en met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
zal niet kunnen worden voortgegaan, wat dus een lange
stagnatie zou veroorzaken.
De heer Dubbeldeman meent, dat de Voorzitter de zaak
verkeerd inziet. Over de vraag, of de woningen zullen worden
gebouwd, is in den Raad zoo goed als geen verschil van
meening; behalve de heer Knuttel willen alle leden de
woningen, zooals zij worden voorgesteld, accepteeren, maar
men is het niet eens over de vraag, wie de woningen zal
bouwen en exploiteeren. De heer Kooistra heelt daaromtrent
een voorstel gedaan en dat is van de verste strekking, hetgeen
hieruit blijkt, dat, als het voorstel van den heer Kooistra is
verworpen, gestemd kan worden over dat van Burgemeester
en Wethouders, maar dat, als er over het voorstel van
Burgemeester en Wethouders is gestemd, het stemmen over
dat van den heer Kooistra geen zin meer heeft. Men moet
trachten voor een voorstel het grootst mogelijke aantal mede
stemmers te krijgen en dat belet de Voorzitter in dit geval.
De Voorzitter zegt, dat het hem spijt, dat dit het gevolg
is van de volgorde, waarin de voorstellen in stemming moeten
komen. Het voorstel van den heer Kooistra is een geheel
zelfstandig voorstel en het is zeer de vraag, of, als net voor
stel van Burgemeester en Wethouders werd verworpen, dat
van den heer Kooistra zonder meer door den Raad zou kunnen
worden aangenomen.
De heer van Ton geeft den Raad ernstig in overweging
om het voorstel van den heer Kooistra niet aan te nemen,
omdat bij aanneming daarvan de geheele boel op losse
schroeven zou komen te staan en het plan naar Burgemeester
en Wethouders zou moeten worden teruggezonden. Daardoor
zou een ongewenschte vertraging ontstaan, want de werk-
loozen zien reikhalzend naar werk uit.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, het eerst
in stemming gebracht, wordt met 21 tegen 5 stemmen aan
genomen.
Vóór stemmen: de heeren Reimeringer, Sanders, van Hamel,
van der Reijden, Wilbrink, Splinter, Wilmer, Bergers, Sijtsma,
van Rosmalen, Huurman, Schoneveld, Heemskerk, Deumer,
van Tol, Spendel, Eikerbout, Coster, Mevrouw van Itallie—van
Embden en de heeren Mulder en Meijnen.
Tegen stemmen: de heeren Groeneveld, Knuttel, Kooistra,
Dubbeldeman en Schüller.
(De heeren van Eek, Verweij, Eerdmans, mevrouw Dietrich
de Rooij, de heeren van Stralen en Baart hadden de verga
dering inmiddels verlaten).
De Voorzitter zegt, dat door deze beslissing het voorstel
van den heer Kooistra is vervallen.
Spreker stelt voor de interpellaties van Mevrouw Dietrich
de Rooij en den heer van Stralen, welke zouden worden
gehouden na afhandeling van de gedrukte agenda, uit te
stellen tot de volgende vergadering en, aangezien de heer
van Eek niet meer aanwezig is, ook aan te houden de beant
woording van diens vragen in verband met het droevig
ongeval, dat zich hier onlangs heeft voorgedaan bij het arres
teeren van personen, die opium wilden smokkelen.
Daartoe wordt besloten.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.