2
de Engelsche Taal en Letterkunde aan de Hoogere Burger
school met vijfjarigen cursus aan te bevelen:
1°. Drs. A. A. PERDECK, leeraar aan het Christelijk
Lyceum te Almelo, wonende aldaar;
2°. J. P. J. TICKLER, laatstelijk tijdelijk leeraar aan de
Rijks Hoogere Burgerschool te 's-Hertogenbosch,
wonende te Amsterdam.
Onder mededeeling, dat de betrekkelijke stukken in de
Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij IJ tot eene be
noeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 7. Leiden, 11 Januari 1927.
In verband met de ziekte van den heer M. A. A. Steijns
werd de heer S. J. Koopmans, alhier door ons College, met
ingang van 1 October 1926, benoemd tot tijdelijk leeraar
in de lichamelijke oefening aan de Hoogere Burgerschool met
5 jarigen cursus.
Aangezien die tijdelijke opdracht, in verband met het
overlijden van den heer Steijns, langer dan drie maanden
moet duren, geven wij U, overeenkomstig het bepaalde bij
art. 16 der verordening van 18 December 1922 (Gem.blad
No. 67) in overweging, de tijdelijke aanstelling van den heer
S. J. Koopmans tot wederopzeggens te verlengen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 8. Leiden, 11 Januari 1927.
Bij Uw besluit van 20 December j.l. werd aan den heer
F. J. Hopman met ingang van 1 Maart 1927 eervol ontslag
verleend als leeraar in de Engelsche taal en letterkunde
aan de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus.
Nu echter is gebleken, dat in de daardoor ontstaande
vacature vóór 1 Maart e.k. niet kan worden voorzien en de
heer Hopman zich bereid heeft verklaard zijne betrekking
nog tot 1 April a.s. te vervullen, geven wij U in over
weging, met wijziging in zoover van Uw bovengenoemd
besluit, te bepalen, dat het aan den heer F. J. Hopman
verleend ontslag zal ingaan op 1 April a.s.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 9. Leiden, 12 Januari 1927.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage
liggende lijst van op de Stadstimmerwerf aanwezige, buiten
gebruik gestelde voorwerpen en materialen, geven wij Uwe
Vergadering, overeenkomstig het advies der Commissie van
Fabricage, in overweging tot den openbaren verkoop van
die zaken te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 10. Leiden, 14 Januari 1927.
Gelijk Uwe Vergadering bekend is, was in de oor
spronkelijke plannen tot verplaatsing van de Kaasmarkt,
gelijk deze door de Commissie voor het Marktwezen bij ons
College werden ingediend, de stichting van een weegge
legenheid op het nieuwe marktterrein begrepen. Bij de
verdere uitwerking der plannen bleken echter tegen dit
laatste verschillende, ernstige bezwaren te rijzen, welke,
door den Directeur van den Markt- en Havendienst nader
ontwikkeld en door de Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Rijnland onderschreven, ons aanleiding gaven, niet
tegenstaande de Commissie voor het Marktwezen haar
aanvankelijke standpunt ten deze meende te moeten hand
haven, in ons desbetreffend voorstel (Ingek. Stukken No. i90
van 1926) voorshands niet op te nemen de stichting van
een weeggelegenheid op het nieuwe marktterrein.
Bij de mondelinge behandeling van ons voorstel in Uwe
Vergadering van 27 September 1926 werden daarop twee
voorstellen ingediend, resp. door de heeren Huurman en
Wilmer en door den heer Groeneveld, beide strekkende,
om op de nieuwe kaasmarkt wel een weeggelegenheid te
stichten. In den loop der discussie werden deze voorstellen
van onze voordracht los gemaakt en om praeadvies in onze
handen gesteld, waarna tot de verplaatsing van de kaas
markt werd besloten.
De kwestie van de weeggelegenheid is vervolgens op ons
verzoek door den Directeur van den Markt- en Havendienst
en voorts aan de hand van zijn rapport door de Commissie
voor den Markt- en Havendienst tot een punt van nieuwe
en afzonderlijke overweging gemaakt, waarvan het resultaat
is geweest, dat de bezwaren tegen de verplaatsing van de
weeggelegenheid thans ook aan de Commissie voor den
Markt- en Havendienst van overwegende beteekenis voor
komen, zoodat zij heeft gemeend haar aanvankelijke mee
ning ten deze niet langer te moeten handhaven.
De Commissie vestigt er in de eerste plaats de aandacht
op, dat de ruimte van het nieuwe marktterrein, hoewel
aanzienlijk grooter, dan de tegenwoordige markt, geenszins
onbeperkt is. Houdt men rekening met den groei van de
kaasmarkt, gelijk deze mede op grond van de uitkomsten
van het jaar 1926 mag worden verwacht, dan moet het
geenszins onbedenkelijk worden geacht van de beschikbare
ruimte het terrein voor een weegloods af te nemen, zooals
in de stukken met cijfers wordt aangetoond. In dit ver
band zij opgemerkt, dat een herhaald onderzoek heeft
uitgewezen, dat over een gebouw aan het marktterrein
voor dit doel de beschikking niet is te verkrijgen. Hier
komt dan nog bij, dat bij weging op het marktterrein, ook
de wagens met verkochte kaas zelve, wachtende, totdat de
kaas gewogen kan worden, beslag blijven leggen op een
gedeelte van het marktterrein, terwijl zij in tegengesteld
geval het terrein dadelijk, nadat de koop gesloten is, kunnen
verlaten, hetgeen aan een vlot en overzichtelijk verloop
van de eigenlijke markt ten goede komt.
Vervolgens doet de Commissie opmerken, dat de thans
aan de Waag gewogen kaas veelal tijdelijk in het Boterhuis
achter de Waag wordt opgeslagen, om den volgenden dag
tegelijk met de verhandelde boter te worden afgevoerd. Ook
in ander opzicht is er samenhang tusschen de plaats van
weging en opslag van de kaas en de plaats, waar de Boter
markt wordt gehouden, n.l. in zooverre als op de Botermarkt
dikwijls nieuwe zaken in kaas worden gedaan, waartoe het
in de nabijheid opgeslagen zijn van de kaas, die den vorigen
dag verhandeld is en nu als monster wordt gebruikt, de
gelegenheid biedt. Kortom, met betrekking tot het wegen
van de kaas aan de Waag hebben zich allerlei gewoonten
gevestigd en zijn belangen tot ontwikkeling gekomen, die
door verplaatsing van de weeggelegenheid zouden worden
verstoord en geschaad.
Ten slotte wijst de Commissie en dit vooral ook achten
wij een belangrijk punt op de mogelijkheid, dat op den
duur in verband met de nieuwe veemarkt de wenschelijk-
heid zou kunnen blijken meerdere markten, waaronder ook
de kaasmarkt, op het terrein der nieuwe veemarkt bijeen
te brengen. Ook met het oog op deze mogelijkheid schijnt
het niet geraden thans een kostbare weeggelegenheid op de
nieuwe kaasmarkt in te richten, welke misschien op den
duur weer zou moeten worden verplaatst.
Op grond van een en ander geeft de Commissie in over
weging voorshands nog niet tot stichting van een wegge-
gelegenheid op de nieuwe kaasmarkt te besluiten.
Ons College kan zich met dezen gedachtengang volkomen
vereenigen en wij stellen U mitsdien, onder verwijzing voor
nadere bijzonderheden naar de uitvoerige adviezen van den
Directeur van den Markt en Havendienst en van de Commissie
voor den Markt- en Havendienst, welke adviezen wij ter
lezing hebben gelegd, voor de beide hierachter afgedrukte,
resp. door de heeren Huurman en Wilmer en door den
heer Groeneveld ingediende voorstellen niet aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Ondergeteekenden stellen voor om het voorstel genoemd
onder Nö. 190 Ingekomen Stukken (verplaatsing kaasmarkt)
aldus te amendeeren.
a. Te besluiten tot het doen afbreken van het voormalige
Invalidenhuis c. a. aan den Middelweg en tot het doen
inrichten van het daardoor vrijkomende terrein tot
kaasmarkt en ooit de weeggelegenheid daarheen over te
brengen en voor een en ander ƒ60.000 beschikbaar te
stellen.
B. J. Huurman Dzn.
Th. B. J. Wilmer.