MAANDAG 6 DECEMBER 1926. 231 De Voorzitter verklaart de interpellatie voor gesloten en vraagt vervolgens, of een der leden thans nog iets in het belang van de gemeente heeft in het midden te brengen. De heer van Stralen heeft bij de algemeene beschou wingen over de begrooting iets gezegd, dat hem achteraf is gebleken niet juist te zijn. Naar aanleiding van een opmerking van Wethouder Sanders over een stuk, dat in »Het Volk" voorkwam, heeft hij n.l. beweerd, dat voor het inhalen van de op Allerheiligen niet gewerkte uren, op de fabriek van de N. V. Sanders en Co. zonder overwerk vergunning was overgewerkt, terwijl hij er aan heeft toegevoegd, dat dus gezegd zou kunnen worden, dat een Wethouder de wet niet hield. Achteraf is spreker gebleken, dat daarvoor een alge meene vergunning bestaat, welke bij ministerieel besluit is verleend, zoodat de N. V. in kwestie vrijuit gaat. Spreker kan tot zijn verontschuldiging aanvoeren, dat hij zich ter zeer bevoegder plaatse op de hoogte had gesteld en daar had vernomen, dat een overwerkvergunning noodig was en die niet was aangevraagd. De heer Baart zegt, dat den vorigen dag in de Borneo- straat mevrouw de Jong, door de duisternis misleid, in een bloembak is gevallen en daardoor haar beide polsen heeft gebroken. Te 11 uur worden de lantaarns daar gedoofd en dan kunnen de menschen niet zien waar zij loopen. Spreker vraagt, of het niet mogelijk is de lantaarns ook na 11 uur te laten branden en te zorgen, dat ter plaatse steeds een goede verlichting is. Verder verzoekt spreker aan den Wethouder Mulder ant woord op de destijds door hem gestelde vraag omtrent het niet verstrekken van een zeil - op 9 October j.l. door de Brandweer. De heer Sanders constateert met genoegen, dat de heer van Stralen de fout, welke deze verleden week tegenover spreker heeft begaan, heeft gerectificeerd. Den heer Baart kan spreker antwoorden, dat hij de ver lichting van de Borneostraat en omgeving nader onder oogeri zal zien. De heer Mulder zegt, dat hetgeen de heer Baart indertijd medegedeeld heeft omtrent het weigeren van hulp door de Brandweer, om een dak te helpen dichtmaken, juist is. De Brandweer bezit zelf geen zeilenwanneer dus van de Brandweer een zeil gevraagd wordt, dan moet zij zich, alvorens hulp te kunnen bieden, eerst wenden tot de werf, waar wel zeilen zijn. Echter is daarvan in den laatsten tijd een zóó overdreven gebruik gemaakt, dat naar aanleiding daarvan de Commandant overleg heeft gepleegd met spreker, die toen de order heeft gegeven deze hulp alleen in bijzondere nood gevallen te doen verleenen. Spreker heeft er verbaasd van gestaan, dat de menschen in zoo'n onbeteekenend geval maar dadelijk naar de Brandweer loopen, in plaats van een timmerman of loodgieter er bij te halen. In het door den heer Baart bedoeld geval heeft de brand wacht zijn plicht gedaan. Hij heeft den Commandant op gebeld, midden in den nacht, en hem de zaak medegedeeld; de Commandant oordeelde terecht, dat hier van geen bijzonderen noodtoestand sprake was, zoodat hulp door de Brandweer geweigerd is. De heer Baart stelt de vraag, wie heeft uit te maken, of het al dan niet een bijzonder noodgeval betreft, waarin de Brandweer hulp zal mogen verleenen. In dit geval is niet hulp geweigerd, omdat het geen bijzonder noodgeval betrof, maar omdat men meende, dat niet geholpen moest worden. Men kon toen niet beoordeelen, of het ernstig noodig was. Toen de persoon in kwestie hulp kwam vragen, is hem gevraagd, of hij de kosten wilde betalenin plaats van deze vraag onmiddellijk bevestigend te beantwoorden, is hij dat eerst aan den huiseigenaar gaan vragentoen hij daarna den brandwacht had medegedeeld, dat hij daartoe bereid was, kwam van den Commandant de telefonische boodschap, dat er niet geholpen kon worden. Dat is toch geen wijze van zaken doen Vooreest is het begrijpelijk, dat iemand, die aan de Pieters kerkgracht woont, naar de Brandweer loopt in de veronder stelling, dat men daar bereid is te helpen, maar in de tweede plaats vervoegt men zich niet bij een timmermansbaas, omdat die niet altijd over zeilen beschikt. Er komt bij, dat, als er zeilen worden uitgegeven, daarvoor extra moet worden betaald. Het komt spreker voor, dat, als er hulp wordt gevraagd, men moet beginnen met die te verleenen. Als iemand zich bij de Brandweer aanmeldt, kan men op dat moment niet uitmaken, of de hulp al of niet noodzakelijk is. Dat kan men pas beoordeelen, als de hulp is verleend. Spreker dringt er daarom bij Burgemeester en Wethouders op aan, in deze regeling verandering te brengen. De heer Mulder kan zich best voorstellen, dat de brand wacht op de eerste aanvrage heeft geantwoord, dat voor de hulp betaald moest worden, zonder daarbij even door te denken, maar daarna, toen betaling was toegezegd, zijn plicht heeft gedaan en zijn Commandant heeft opgebeld. De Brandweer is niet bestemd voor dergelijke hulpverlee ning. Zeker, als er in den nacht een schoorsteen omlaag tuimelt, die gevaar oplevert voor het publiek, moet er hulp worden verleend, maar het herstellen van een gat in een dak of van een lekkage kan een timmerman ook doen. Mevrouw van Itallievan Embden herinnert er aan heden middag te hebben gevraagd om een vergadering met gesloten deuren te houden. Zij zou gaarne zien, dat dit betrekkelijk spoedig kon gebeuren. De Voorzitter antwoordt, dat het onmiddellijk kan gebeuren. De Voorzitter doet de deuren sluiten. Na hervatting van de openbare vergadering, wordt deze, niemand meer het woord verlangende, gesloten. Buiten de agenda om werden nog behandeld een voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van het woonhuis aan het Gangetje, kad. bekend Gemeente Leiden, Sectie G, No. 1456 en tot vaststelling van den desbetreffenden begroo- grootingsstaat (blz. 225) en een interpellatie van den heer van Stralen in zake de weigering van Burgemeester en Wet houders om de Stadsgehoorzaal te verhuren aan de Vereeniging „Het Volksgebouw" voor de vertooning van de Potemkin-film in besloten kring (blz. 228).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 17