'230 MAANDAG 6 DECEMBER 1926. Zoo denken menschen, die men ven revolutionnaire neigingen allerminst kan verdenken! Het is hier een te ver gedreven persoonlijke antipathie van den Voorzitter, waardoor aan een groot deel der bevol king wordt onthouden de vertooning van een film, waarnaar het bijzonder verlangt en welke zeer gunstig is beoordeeld door de Nieuwe Rotterdamsche Courant en door tal van andere bladen, aan welke men in zulke zaken eenig gezag kan toekennen. De Voorzitter voegt spreker toe, dat de Nieuwe Rotter damsche Courant is bekeerd en nu de vertooning verkeerd vindt, maar spreker, die dat blad vrij trouw leest, heeft daarvan niets bemerkt. De heer Verweij kan zich voorstellen, dat het hoofd van de politie, als hij meent, dat de opvoering van een film op de bevolking verkeerd zou werken, de vertooning in het openbaar verbiedt, maar hij betwijfelt, of de consequentie daarvan meebrengt, dat ook de vertooning in besloten kring wordt verboden. De sociaal-democraten hebben meermalen gebruik gemaakt van de Stads-Gehoorzaal en men kan hun niet verwijten, dat zij niet altijd hebben zorg gedragen voor een ordelijk verloop. De onsmakelijke vertooning van den hongerkoning, die 2 jaar geleden is toegelaten, had beter achterwege kunnen blijven, maar hier heeft men te maken met een film, die in de practijk heeft bewezen geen aanleiding te geven tot ongeregeldheden. Door de vertooning in het open baar te verbieden, maar haar althans in besloten kring toe te staan, had men de geheele gemeente tevreden kunnen stellen. Dan had men een belangrijke groep van ingezetenen, die de film gaarne wilde zien, daartoe in de gelegenheid gesteld. De Voorzitter zegt, dat de heer Verweij bij openbare ver tooning van de film niet zou gezien hebben wat hij wilde zien. Hij had dan alleen te zien gekregen, hetgeen de 9 leden der Lichtbeeldencommissie goedvonden, terwijl hij wilde zien wat de 3 leden, die voor de vertooning van de film in haar geheel waren, goedvonden. Bovendien was de film, toen zij te Leiden kwam, reeds besnoeid. De heer Verweij kan het niet anders voelen dan dat de Voorzitter een aanzienlijk gedeelte der bevolking in haar overtuiging heeft gekwetst. Het is spreker bekend, dat ver schillende personen, die overigens geen lielhebbers zijn van de bioscoop, juist deze film hebben willen zien wegens hare kunstwaarde. De heer Wilbrink zou het van Burgemeester en Wet houders zeer inconsequent gevonden hebben, wanneer zij de Stads-Gehoorzaal voor het vertoonen van deze film in be sloten kring hadden afgestaan. De Burgemeester heeft de openbare vertooning verboden op grond van de wet en nu zou het toch niet aangaan, dat Burgemeester en Wethouders een gebouw van de gemeente beschikbaar stelden om die vertooning toch te laten doorgaan. De heer van Eek zegt nudat heeft er niets mede te maken; alleen als het betrof een vertooning, die hoogst on zedelijk was, zou de gemeente haar gebouw niet mogen af staan; maar wie maakt dat uit? üp stuk van zaken moet één man of het college van Burgemeester en Wethoudeis beslissen. Het zou toch wel een beetje vreemd zijn, dat de beslissing zou overgelaten worden aan iemand, die de minderheid in de gemeente vertegenwoordigt. De heer van Eek komt er tegen op, dat censuur uit geoefend zou worden, maar het is reeds gebleken, dat ook zijn partij in beginsel niet afkeerig is van het uitoefenen van censuur. Daarop wijst duidelijk het schrijven, waarvan de Voorzitter gewag heeft gemaakt. Spreker wil er voorts den heer Knuttel op wijzen, dat bij de communisten de geestesvrijheid ook niet zoo groot is. Dat blijkt wel uit hetgeen voorgevallen is in de communistische partij in ons landwie het niet met de meerderheid eens was, is eruit gezet. Nu zegt de heer Knuttel: »en terecht", omdat hij zich bij de meerderheid heeft neergelegd, maar dat heeft hij niet gezegd, toen er partijgenooten van hem op het punt stonden uitgeworpen te worden, want toen heeft hij een compromis willen sluiten. De heer Knuttel zegt wel, dat spreker en anderen niets weten van hetgeen er in de communistische partij in Rusland en ook in Holland gebeurt, maar te oordeelen naar het uiterlijke geldt in geen enkele partij zoo sterk als in de communistische, dat de minderheid voor de meerderheid moet bukken. Daarvan is het gevolg niet alleen een on dragelijke censuur, maar zelfs een totaal gemis aan vrijheid van openbaring van gedachten. In de allerlaatste plaats mag dus de heer Knuttel, als hij spreekt namens de communistische partij, opkomen tegen het optreden van den Voorzitter. De heer Groeneveld zegt, dat de Voorzitter wel beweert boven de partijen te staan, maar dat daarvan in de practijk niets is gebleken. De Voorzitter gelooft zelf, dat hij onzijdig is, zoodat moreel de zaak wel in orde is, maar, als men zijn staat van dienst in dit opzicht nagaat, kunnen spreker en diens partijgenooten die onzijdigheid niet zoozeer toegeven. Spreker heeft enkele gevallen genoteerd, waaruit blijkt, dat de Voorzitter de wetsartikelen altijd uitlegt in het nadeel van de S. D. A. P. Indertijd is door den Burgemeester of door Burgemeester en Wethouders een schunnig üranjepamflet aan deleden van den Raad verzonden, terwijl Burgemeester en Wethouders kort daarna weigerden een onschuldig stuk van den Leid- schen Bestuurdersbond aan de Raadsleden te verzenden. De regeling van het neerleggen van bladen in de politie posthuizen is zoo gemaakt, dat »Het Volk" er buiten wordt gehouden. Bij gelegenheid van de 1 Mei-viering is aan de sociaal democraten geweigerd de roode vlag van de Gehoorzaal uit te steken, terwijl kort te voren aan een katholieke vereeni- ging wel werd toegestaan de wit-gele vlag uit te hangen. Verder is de vertooning van Allerzielen", zeker niet een anti-Katholiek stuk, door den Burgemeester verboden, terwijl anti-socialistische stukken opgevoerd mochten worden. Bij Oranje-betoogingen mocht iedereen in het publiek zingen en een optocht houden, maar zoodra bij een socialis tische betooging wordt gezongen is de politie er bij om het te verbieden. Dit is dus een staat van dienst van den Burgemeester jegens de socialisten, die een onaangename herinnering achterlaat. De heer Knuttel wil naar aanleiding van de bewering van den heer Wilbrink, dat het in sprekers partij niet zou toegestaan zijn om een eigen meening te uiten, zeggen, dat in de Communistische partij elke minderheid volkomen het recht heeft om op het Congres haar meening te zeggen, maar wanneer het Congres eenmaal een uitspraak heeft gedaan, dan moet eenvoudig de minderheid zich daaraan onderwerpen. llet is voor een buitenstaander als de heer Wilbrink buiten gewoon moeilijk om precies te beoordeelen de houding van de verschillende personen in sprekers partij in de afgeloopen periode, maar de heer Wilbrink moet eens kennis nemen van wat in de burgerlijke bladen overgenomen wordt uit de Russische communistische bladen; dan zal hij zien, welke vrijheid van uiting in Rusland bestaat. De Voorzitter deelt mede van den heer van Stralen de volgende motie ontvangen te hebben »l)e Raad betreurt, dat Burgemeester en Wethouders aan de vereeniging Volksgebouw" de Stadszaal voor de ver tooning van de Potemkin-film in besloten kring hebben ge weigerd en verzoekt Burgemeester en Wethouders de zaal alsnog beschikbaar te stellen." De motie wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. De heer Eerdmans zegt, dat hij dit geheele debat een zeer ongewenschte reclame voor deze film acht en dat hij zich er ook zeer over verbaast, dat de sociaal-democraten daarvoor zoo geporteerd zijn. Zij hebben toch heusch geen reden om te meenen, dat hun partij in Rusland deswege zooveel aan genamer door de communisten behandeld zal worden. Het zou, nu de openbare vertooning eenmaal door den Burgemeester verboden is, toch tegen de openbare orde zijn, wanneer Burgemeester en Wethouders een zaal lieten vol- loopen, waar de film vertoond werd. Spreker weet niet, of het verbod verstandig is geweest. Hij heeft de film niet gezien, maar te oordeelen naar hetgeen hij er over hoort was het veel onschuldiger geweest, als de vertooning was doorgegaan. Nu het echter eenmaal was ver boden, konden Burgemeester en Wethouders niet de open bare orde in het gezicht slaan door de Gehoorzaal voor de vertooning in besloten kring beschikbaar te stellen. De motie van den heer van Stralen wordt met 19 tegen 13 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Spendel, Deumer, Eikerbout, van Tol, Coster, Eerdmans, Sanders, Reimeringer, Meijnen, Mulder, van der Reijden, van Hamel, Wilbrink, Wiimer, Splinter, Bergers, Huurman en Schoneveld. Vóór stemmen: de heeren Dubbeldeman, Schüller, Verweij, Mevr. van Itallievan Embden, de heeren Sijtsma, Witmans, Mevr. Dietrichde Rooij, de heeren van Stralen, Knuttel, Baart, Kooistra, Groeneveld en van Eek.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 16