190
WOENSDAG 1 DECEMBER 1926.
Spreker had wel het antwoord verwacht, dat er in Zaandam
een burgerlijke meerderheid is en zal daarop even ingaan.
De heer van Eek zal op de critiek, welke hij waarschijnlijk
van zijn meester den kiezer krijgt, eveneens antwoorden, dat
hij hier geen meerderheid heett, hetgeen dan beteekent
nu de sociaal-democraten de consequentie aanvaard hebben
om wethouderszetels te aanvaarden, wacht maar eens
totdat wij zitting hebben in het College van Burgemeester
en Wethouders. Maar wanneer er twee sociaal-democratische
wethouders zouden zijn, komen zij voor dezellde moeilijkheid te
staan, want ook dan hebben zij geen meerderheid. Spreker
geeft hun dan ook den raad, in aansluiting aan hetgeen de.
Voorzitter gisteren gezegd heeft, om voorzichtig te zijn in
hun critiek en zich daarbij altijd op het standpunt te plaatsen,
alsof zij reeds de meerderheid hadden.
Wat het voorstel van den heer van Eek betreft om 50
opcenten op de vermogensbelasting te heffen in plaats van
15, dit denkbeeld is al zoovele keeren bestreden, dat spreker
er alleen op wijst, dat het gevaar bestaat, dat het kapitaal
Leiden verlaat en dat daardoor de belastingdruk nog zwaarder
wordt.
De Voorzitter heefter al aan herinnerd, dat in Amsterdam,
waar de heer Wibaut nog al wat in de melk te brokken
heeft, zelfs heelemaal geen opcenten op de vermogensbelasting
worden geheven.
Omtrent het voorstel van den heer van Eek tot het invoeren
van een belasting op bouwterreinen, hebben Burgemeester
en Wethouders in de Memorie van Antwoord reeds gezegd,
dat men aan het invoeren van die belasting niet kan denken,
vóórdat het nieuwe uitbreidingsplan tot stand is gekomen. Wan
neer men op het oogenblik overging tot het heffen van een
dergelijke belasting, zou men menschen, die daarvoor niets
doen, een voordeel in den schoot werpen, terwijl daarentegen
de waarde van de bouwterreinen, aan dat stratenplan gelegen,
zou dalen met de gekapitaliseerde waarde van deze belasting.
Iemand, die vóór het invoeren van deze belasting een stuk
grond kocht, zou dus dien grond in waarde zien dalen door
deze belasting.
De heer Wilbrink heeft reeds voldoende bestreden het
denkbeeld van den heer van Eek om te komen tot weder
invoering van de zakelijke belasting op het bedrijf. Spreker
refereert zich daaraan geheel, maar wil er nog aan toevoe
gen, dat het bezwaar tegen deze belasting hoofdzakelijk is,
dat zij plaatselijk en niet over het geheele land werkt, zoodat
het gevaar bestaat, dat daardoor de Leidsche industrie zwaar
der wordt belast dan die in andere steden. Dit ligt toch niet
in de lijn van den heer van Eek, die werkverruiming wil.
Het bedrag is wel niet hoog, maar een fabriek van eenige
beteekenis betaalt toch al gauw 2000.Men mag geen
maatregelen nemen, die de werkverruiming belemmeren.
Spreker vertrouwt dan ook, dat het voorstel van den heer
van Eek niet aangenomen zal worden, te meer omdat de
•Raad indertijd zonder hoofdelijke stemming, alleen onder
protest van den heer van Eek, c. s., besloten heeft deze be
lasting af te schaffen.
Spreker komt thans tot het voorstel van den heer van
Stralen omtrent de werkverschaffing en hetgeen hij daar
over heeft gezegd.
Spreker heeft gemeend ook in het betoog van den heer
van Stralen meer voorzichtigheid te hebben waargenomen
dan in vorige jaren, maar hij heeft toch enkele uitdruk
kingen gebezigd, welke spreker moet bestrijden.
Zoo de bewering, dat het College nooit uit eigen beweging
met het een of ander voorstel op dit gebied zou zijn
gekomen.
Spreker zou willen vragen: wat heeft de heer van Stralen
gedaan Hij heeft bij alle voorstellen van het College om te
komen tot verbetering van de werkloozenzorg niets anders
gedaan dan oppositie voeren. Dat is zijn recht, maar dan
moet daartegenover ook staan iets wat hij wel heeft gedaan.
Hij heeft b. v. een heftige oppositie gevoerd, omdat Burge
meester en Wethouders hem niet hadden benoemd in de
Commissie van Advies voor Sociale Zaken. Die oppositie is
zelfs uitgebreid tot een poging tot obstructie.
En toen ten slotte de heer van Stralen toch benoemd is
in die Commissie, heeft spreker bevorderd, dat de heer van
Stralen tevens benoemd werd in de sub-commissie voor werk
verschaffing en hem gevraagd enkele onderwerpen voor werk
verschaffing op te geven en spreker te waarschuwen, opdat hij
dan eene vergadering bijeen zou kunnen roepen. Tot dusver
heeft spreker echter niets van den heer van Stralen verno
men, behoudens dat eenige dagen geleden gekomen is een
voorstel van den Bestuurdersbond, waaronder ook de hand-
teekening van den heer van Stralen staat, om over te gaan
tot uitvoering van verschillende werken. Dat is hetgeen de
heer van Stralen gedaan heeft, maar dat zijn gebaren, papie
ren voorstellen, geen daden.
De heer van Stralen heeft ook gesproken over de werk
loosheid en gezegd: de werkloosheid neemt steeds toe, doch
Burgemeester en Wethouders doen al het mogelijke om die
als zoo gering mogelijk voor te stellen. Men zou het ook
kunnen omdraaien en zeggen: de heer van Stralen stelt alle
mogelijke pogingen in het werk om de cijlers van de werk
loosheid in een zoo ongunstig mogelijk daglicht te stellen.
Immers, er is een tijd geweest, dat de werkloosheid voort
durend afnam, waarvan men dan in »Het Volk" riets las,
maar nauwelijks was het aantal werkloozen met 5 toegenomen,
of aan spreker werd toegezonden een nummer van dat blad,
waarin met blauw aangestreept stond: «Toenemende werk
loosheid in Leiden".
Nu is het de vraag, of inderdaad de werkloosheid hier van
zulk een omvang is als de heer van Stralen meent.
In 1923 waren bij de Arbeidsbeurs ingeschreven 1253
werkzoekendenin '1924 852, in 1925 698, in 1926 752. Als
men buiten beschouwing laat de bouwvakarbeideis, dan zijn
die getallen aldus: 1923, 8971924, 600; 1925, 488; 1926, 469.
Men kan dus aannemen, dat in de vakken buiten de bouw
bedrijven de werkloosheid afneemt. Daarentegen neemt in
den laatsten tijd in de bouwvakken de werkloosheid toe.
Uit een en ander trekt spreker de conclusie, zooals hij reeds
eenige jaren geleden gedaan heeft, dat men te Leiden in de
bouwvakken niet te doen heeft met een crisiswerkloosheid,
maar met een permanente werkloosheid, iets wat thans ook
door den heer van Stralen beaamd wordt. Als dat zoo is,
dan is het de vraag, of voor deze permanente werkloosheid
werkverschaffing en werkverruiming de oplossing is, afgezien
van de vraag, of men hier objecten daarvoor heeft.
Men kan wel het een of andere object voor werkverschalfing
vinden, voor 20 of 30 werklieden misschien, maar wanneer
dat werk klaar is, staat men weer voor precies hetzelfde
geval. De oplossing van de permanente werkloosheid moet
in andere richting gezocht worden en wel o.a. door het
instellen van cursussen, waartoe Burgemeester en Wethouders
reeds een paar voorstellen gedaan hebben.
De heer van Stralen heeft het request van den Bestuurders-
bond belichaamd in een voorstel om over te gaan in zoo
snel mogelijk tempo tot uitvoering van de centrale rioleerings-
werken, van de inrichting van een nieuwe veemarkt en tot
het aanleggen van een groot gemeentelijk sportpark. Bij de
eerste 2 punten trapt de heer van Stralen een open deur
in; sprekers ambtgenoot van Fabricage zal daarover nog
het een en ander zeggen, maar spreker heeft den indruk,
dat de uitvoering van de rioleeringswerken reeds zooveel
mogelijk bespoedigd wordt.
Wat de inrichting van een nieuwe veemarkt met bijbehoorende
werken betreft, gisteren heeft de overdracht van den daar
voor bestemden grond plaats gehad en men kan nu toch
nog niet reeds uitgewerkte plannen aan den Raad voor
leggen Zoo snel kan men bij Gemeentewerken nog niet
werken
Men wekt den indruk, dat het aanleggen van een sportpark
zoo lucratief is en zooveel geld inbrengt. Spreker ontkent
dit; ook het voorstel van den heer Baart, om het tarief voor
de zweminrichting aan de Zijl van 5 tot 3 cents te verlagen,
is een waarschuwing, dat men met uitbreiding van ge
meentelijke bemoeiingen voorzichtig moet zijn; dat een
sportpark rendabel zou zijn, meent spreker te moeten
betwijfelen.
De heer van Eek heeft gezegd, dat de Provinciale Staten
van Noord-Holland, waar zijne partijgenooteri nogal iets in
de melk te brokken hebben, 200.000.beschikbaar hebben
gesteld voor steun aan gemeenten, die tot werkverschaffing
over willen gaan. Dit is echter niets meer dan een gebaar
geweest, want blijkens inlichtingen, die spreker dezen ochtend
heeft gekregen, is volgens de rekening over 1925 van die
twee ton slechts 18.530.verbruikt. Van de begrooting
voor 1926 is voor de werkverschaffing in engeren zin in den
loop van het jaar pas 3.758.60 uitgegeven.
Eveneens is een gebaar van den heer van Eek zijn voorstel
om den post «Onvoorziene uitgaven" op 100.000.te
brengen. Ook dit voorstel heeft geen waarde.
Men kan dien post wel verhoogen met de bedoeling om
b.v. den werkloozensteun te kunnen verhoogen, maar dat is
absoluut onnoodig, want als straks zou blijken, dat men
tekort komt voor werkloozensteun, dan zullen Burgemeester
en Wethouders wel met een suppletoire begrooting komen,
zooals ook vroeger reeds gebeurd is.
De heer van Stralen heeft voorts twee voorstellen inge
diend, het eene om aan werklooze hoofden van gezinnen een
bijslag op de huur te geven van ten hoogste 2.indien
de huur meer dan 3.50 per week bedraagt en zij daarvoor
naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in aan
merking komen, en het tweede, om van de eerste 5.
van eventueele gezinsinkomsten van werkloozen niets in
mindering te brengen op de ondersteuning, die zij van ge
meentewege genieten. De heer van Stralen heeft eveneens
aangedrongen op verhooging van den steun. Om den indruk
weg te nemen, dat de steun in Leiden de vergelijking met