WOENSDAG 1 DECEMBER 1926. 189 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 39 November 1936, op Woensdag 1 December 1936, des namiddags te 3 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Jhr. Dr. N. C. DE GIJSELA AR. Afwezig: de heer Eerdmans. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1927. De heer Sanders wil beginnen met dank te brengen aan degenen, die aan Burgemeester en Wethouders hulde gebracht hebben voor hun beleid en voor de wijze, waarop zij deze begrooting sluitend gemaakt hebben, n). door geen gebruik te maken van het overschot van het laatst afgesloten dienst jaar en dat overschot te reserveeren. Van andere zijde is echter tegen de wijze, waarop de be grooting sluitend gemaakt is, bezwaar gemaakt en wel dit, dat daarvoor gebruikt zijn te hooge winsten van de verschil lende bedrijven. Ja, die bedrijven zijn nu eenmaal zoo groot en die groote bedrijven kunnen nu eenmaal groote winsten maken. Als bezwaar tegen de groote winsten, speciaal die uit de Lichtfabrieken, is aangevoerd, dat zij een onzekere bron van inkomsten vormen, dat de gemeente, wanneer straks bijv. de kolenprijzen stijgen, die winsten zal moeten missen, met het gevolg dat haar begrooting niet meer sluit. Dit is volkomen juist, maar spreker zou wel eens willen weten, welke oplossing men daarvoor zou kunnen vinden. Men acht de winsten te hoog en zou die grootendeels willen wegwerken. Dat zou dan alleen kunnen geschieden door verlaging van de tarieven, maar ook dan zou men precies hetzelfde bezwaar krijgen. Wanneer dan de steenkolenprijzen onverhoopt mochten stijgen, zoodat de Lichtfabrieken geen winst zouden maken, ot zelfs verlies lijden, dan zou het eerste gevolg zijn, dat men onmiddellijk zou moeten overgaan tot tariefsverhooging. Niet ten onrechte is gisteren door den Voorzitter een waar schuwend woord gesproken tot de oppositie in dezen Raad, om voorzichtig te zijn met critiek en wel met het oog op de mogelijkheid van haar eventueel zitting nemen in het College van Burgemeester en Wethouders. Eigenlijk is die waarschuwing reeds bij voorbaat door de oppositie opgevolgd, want, hoewel de critiek af en toe scherp was, heeft men toch niet vernomen de zeer scherpe uitdrukkingen, welke men bij vorige begrootingen moest aanhooren. Zoo heeft de heer van Eek in zake de winsten van de bedrijven in andere jaren een heel wat scherper toon doen hooren dan dit jaar. Hoewel de heer van Eek geen voorstel in dien geest gedaan heeft, wil spreker toch diens betoog, dat blijkens de hooge winsten het gas en de electriciteit te duur zijn voor de arbeidersklasse, ontzenuwen. De heer Wibaut, een partijgenoot van den heer van Eek, heeft geschreven, dat het niet noodig is om zich te verontschuldigen over het feit, dat er bij een goede prijzenpolitiek ondernemerswinst van gemeentebedrijven in de gemeentekas vloeit; waar zou die immers beter terecht kunnen komen? De heer Wibaut komt dan tot de slotsom, dat een vergelijking tusschen winstuitkeeringen en belasting niet is vol te houden. Een winstuitkeering bij een goede prijzenpolitiek, die gericht is op het verbruikersbelang in zijn geheel, is een goede en veelal onmisbare bron van inkomsten voor de gemeente. De vroegere Wethouder, de heer van der Pot, die met den heer Wibaut veel over de prijzenpolitiek van gedachten heeft gewisseld, schrijft dat een veel beter argument voor winstuitkeeringen, dat de heer Wibaut pas in de tweede plaats gebruikt, is, dat men zonder die uitkee- ringen vele hoogst nuttige uitgaven in het algemeen belang achterwege zou moeten laten, daar de inkomstenbelasting in de grootere gemeenten vrijwel haar maximum-opbrengst, die men redelijkerwijze kan verwachten, heeft bereikt. In Utrecht bij v. waar men betrekkelijk zeer geringe winsten op gas en electriciteit maakt, zal men dit jaar moeten overgaan tot allerlei drastische maatregelen om de begrooting sluitend te makenmen overweegt daar het bewaarschoolonderwijs in te krimpen, de normen van de steunverleening van f 13.50 terug te brengen tot 13.de pensioensbijdragen voor ambtenaren te brengen op 8.5%, de salarisverhoudingen te herzien en vele subsidies te verminderen of te schrappen, waaronder dat voor de tuberculosebestrijding. Speciaal voor Leiden is een argument, dat een groot deel van de winst der Lichtfabrieken en de lage tarieven te danken zijn aan de levering aan omliggende gemeenten. Zou de gemeente het monopolistisch bedrijf der gas- en electriciteitsvoorziening alleen ter hand nemen om Leiden van licht, verwarming en kracht te voorzien, dan zou die kleinere fabriek uiteraard duurder moeten werken en dan zou de prijs van het gas niet 7, maar wellicht 13 cents zijn en die van de electriciteit minstens 26 cents. De heer Knuttel zegt nu wel, dat dit overdreven is, maar er zijn kleinere lichtfabrieken, die alleen voor dien prijs kunnen leveren. De Lichtfabrieken te Leiden kunnen dus goedkooper aan particulieren, ook aan de minder gegoeden, leveren door ook aan de buitengemeenten te leveren. Spreker ontkent ook, dat de winst te hoog zou zijn. In 1911 bedroeg zij 40% van de opbrengst van de plaatselijke directe belastingen, in 1912 50%, op de begrooting voor 1927 43 In 1911 werd op de gasfabriek een winst gemaakt van 290.000.naar de tegenwoordige verhoudingen zou dat cijfer thans kunnen zijn 215.000.terwijl geraamd is f 220.000.Voor de electriciteitsfabriek is het cijfer voor 1912 440.000.— en voor 1927 386.000.-. Ook in vergelijking met andere gemeenten is het gas en de electriciteit in Leiden niet duur. Spreker heeft wederom een vergelijking laten maken, waaruit blijkt, dat de 4 grootste gemeenten Amsterdam, Rotterdam, den Haag en Utrecht een gemiddelden gasprijs hebben van 11.1 cent, terwijl de prijs in Leiden 9 cent is. De gemeenten met 50000100000 inwoners hebben een gemiddelden gasprijs van 10.8 cent; die met 2000050000 inwoners een van 11.2 cent, tegen 9 cent te Leiden. Met de electriciteit is het hetzelfde. Voor de grootste ge meenten is de prijs 25 cents; in de middelbaar groote ge meenten 25.6 cent en in de kleinere gemeenten 27.9 cent, tegen 20 cents te Leiden. Dit demonstreert duidelijk, dat men hier zeer matige gas- en electriciteitsprijzen heeft. Men ziet nu wel aan tegen-de hooge cijfers van de winsten, maar dat is heelemaal zoo erg niet, wanneer men b.v. eens vergelijkt, wat in 1917 de gemeente betaalde aan pensioens bijdragen en wat daarvoor thans uitgetrokken wordt. Dat is nu 168% meer dan in 1917 en die verhouding wordt met de winsten van de Lichtfabrieken nog lang niet bereikt. Met een en ander is aangetoond, dat er geen sprake van is, dat de gas- en electriciteitsprijzen een overmatigen druk, vooral op de min gegoeden, zouden leggen. Het is niet voor de eerste maal, dat de heer van Eek voorstelt om den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud voor de berekening van de aanslagen in de inkomstenbelasting met 200.— te verhoogen, en spreker heeft dergelijk voorstel dan ook al meermalen bestreden, o. m. op dezen grond, dat, wanneer dergelijke verhooging werd ingevoerd, dit tot on middellijk gevolg zou moeten hebben, dat het vermenigvul- digingscijfer met ten minste 1/10 zou moeten worden ver hoogd. Spreker heeft dit ook thans weder eens laten uitrekenen en de uitkomst was weder dezelfde; het vermenigvuldigings- cijfer zou ook nu onmiddellijk weder van 0.9 gebracht moeten worden op 1. Verder wijst spreker er op, dat ten gevolge van de ver hooging van het vermenigvuldigingscijfer ook weder de aan slagen van de betrekkelijk lage inkomens onmiddellijk zouden verhoogd worden, en dat de belasting te Leiden al zoo hoog is, dat van een verhooging van het vermenigvuldigingscijfer inderdaad geen sprake mag zijn. In het Statistisch Zakboekje van 1926 komt voor een tabel van de 13 grootste gemeenten in Nederland, waarin statistisch is voorgesteld de belasting van een inkomen van 2000.en van een inkomen van 5000.en in die tabel staat Leiden het hoogst. Men zal dus moeten toegeven, dat een verdere verhooging op dit oogenblik niet toelaatbaar zou zijn. Verder heeft spreker eens laten nagaan, hoe andere ge meenten er, wat den belastingdruk betreft, voor staan. Er is uitgegeven een statistiek van den belastingdruk in alle gemeenten van het land, waarin is aangegeven het bedrag van de plaatselijke belasting voor inkomens van f 1000. 2000.—, 3000.f 4000.en 5000.Er wordt te Leiden betaald voor een inkomen van 1000.f 5.35 en voor een inkomen van f 5000.276.75. Nu is het ge middelde bedrag voor Zuid- Holland 7.15 voor een inkomen van f 1000.en 234.50 voor een inkomen van 5000. Het gemiddeld cijfer voor het geheele land is 8.73 voor een inkomen van 1000.van iemand met 2 kinderenvoor een inkomen van f 5000. f 252.33. Hieruit blijkt, dat de belastingdruk op de lagere inkomens te Leiden onder het gemiddelde van de provincie en het land blijft, doch dat die op de inkomens'van 5000.uitkomt boven het gemiddelde van de provincie Zuid-Holland en het geheele land. Verder zou men meenen, dat een stelsel, als gepropageerd wordt door den heer van Eek, toch zeker in de gemeente Zaandam zou zijn ingevoerd en dat men daar althans zoo danige regeling zou hebben getroffen, dat de lagere inkomens geheel zouden zijn vrijgesteld, maar niets is minder waar dan dat. Daar betaalt iemand met een inkomen van f 1000.en met 2 kinderen nog f 3.84, zij het dan dat dit iets minder is dan hier.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 1