MAANDAG 25 OCTOBER 1926. 135 koopen of in erfpacht uitgeven van gemeentegrond is thans niet aan de orde. Spreker acht het geen goede manier van zaken doen, om eerst aan een ander, in casu aan »de Eendracht", te gaan vragen, of zij dien grond misschien wil hebben. De heer Mulder zegt, dat het een heel eenvoudige zaak i«; iemand heeft gevraagd dien grond te mogen koopen, Burgemeester en Wethouders zijn aan het onderhandelen gegaan en men is tot overeenstemming gekomen. Er was geen enkele reden om eerst aan »de Eendracht" te gaan vragen, of zij dien grond wilde hebben; deze vereeniging heeft wel in de buurt van dien grond gebouwd, maar daarin ligt toch geen reden om aan haar ook dezen grond te verkoopen? Er komt bij, dat »de Eendracht" alleen met premie bouwt en bij den verkoop van den grond aan den heer Bomliq.q. van premiebouw geen sprake is. De heer Dubbeldeman wijst er op, dat het niet zoo alge meen bekend was, dat deze grond, waarop nog eenige nood woningen staan, te koop was; dit zou wel het geval zijn geweest, als die woningen waren afgebroken en de grond braak lag. Voor spreker is het niet hetzelfde, of de grond in handen van een particulier dan wel van een woningbouwvereniging is, omdat hij het gevoel heeft, dat de gemeenschap den grond, die het eigendom van een bouwvereeniging is, gemakkelijker in handen zal krijgen dan dien, welke aan particulieren behoort. Hetgeen de Wethouder heeft aangevoerd, heeft met deze zaak niets te maken. Het gemeentebestuur behoort toe te zien, dat de stad zooveel mogelijk wordt verfraaid en daarom had het op den weg van Burgemeester en Wethouders ge legen aan ide Eendracht" te vragen, of zij wellicht van plan was ook op dezen grond te bouwen. Kunnen Burgemeester en Wethouders daartoe zelf niet eens het initiatief nemen? Spreker zou dit alsnog aan »de Eendracht" willen doen vragen. Zou zij daartoe niet bereid zijn, dan kan de heer Bomli zijn gang gaan; een vereeniging zou echter even goed met het geld van particulieren kunnen gaan bouwen als de heer Bomli het doet. De heer Mulder meent, dat het bestuur van »de Eendracht" wel zoo kwiek is, dat het op dezen grond wel gereflecteerd zou hebben, indien het plan had gehad daar te gaan bouwen; deze vereeniging is sedert maanden van alles op de hoogte en als zij dus zoo op bebouwing van dezen grond gesteld was geweest, had zij moeite kunnen doen om dien grond te koopen. Er bestaat dus niet de minste reden dat haar nog eens af zonderlijk te gaan vragen. Vrees voor een minder fraaie bebouwing behoeft niet te bestaan, omdat hetgeen de heer Bomli tot dusver heeft ge bouwd gezien mag worden. Ten slotte is er geen sprake van, dat woningbouwverenigingen geld van particulieren zouden krijgen; zij zijn alleen op steun van Rijk en gemeente aan gewezen. De Voorzitter wijst er op, dat het juridisch volkomen het zelfde is, of »de Eendracht" dan wel een ander particulier den grond in eigendom krijgt; in beide gevallen krijgt de gemeenschap hem even moeilijk of even gemakkelijk terug. Er is bovendien geen kwestie van, dat de vereeniging voor het. bouwen van huizen als zij in de omgeving daar gebouwd heeft, thans voorschot zou krijgen; men kan nu alleen steun van het Rijk krijgen voor den bouw van woningen ter ver vanging van krotwoningen. Te minder reden is er om den heer Bomli dezen grond niet af te staan, gezien hetgeen deze heeft gebouwd; men kan toch gerust zeggen, dat de huizen, door »de Eendracht" gezet, in den geest van den heer Bomli zijn gebouwd. De heer Groeneveld moge nu zeggen, dat de heer Bomli toen geen bestuurslid was, hij zat, zooals de leden wel weten, in elk geval achter de schermen. Nu is hij er uitgeduwd en daaruit is wellicht de oppositie tegen den voorgestelden verkoop te verklaren. Burgemeester en Wethouders hebben ten slotte den eisch gesteld, dat met den bouw niet mag worden aangevangen, voordat op het bouwplan, dat op architectonisch bevredigende wijzemoet aansluiten bij de aangrenzende bebouwing, hun goedkeuring is verkregen. De heer Dubbeldeman moet er voor waken, dat zijn betoog niet wordt opgevat als gericht tegen den heer Bomli, dien hij als partijgenoot, wat ijver en vastheid van beginsel betreft, een voorbeeld kan noemen voor andere partijgenooten. Indien men zijn vraag, om alsnog met »de Eendracht" in overleg te treden, ontkennend' beantwoordt, dan kan spreker nu volstaan met te verklaren, dat, als het aan zijn fractie lag, de grond niet werd verkocht, doch in erfpacht uitgegeven. De heer van Stralen vraagt wat er met de noodwoningen, welke op dezen grond staan, zal gebeuren. De Voorzitter: Die worden verbrand! De heer van Stralen zou, waar die woningen moeten worden ontruimd, de ontruiming liever door de gemeente zien plaats hebben dan door een particulier. De Voorzitter antwoordt, dat onder de voorwaarden voor den verkoop o. m. is opgenomen, dat het terrein niet zal worden overgedragen, alvorens de gemeente, tengevolge van het ontruimen der noodwoningen, daarover de volle beschikking zal hebben gekregen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXXlIa. Herstemming over het amendement van de heeren Sijtsma en Witmans op art. 3 van het Tarief van bijdragen, te voldoen wegens ziekenhuisverpleging vanwege de gemeente Leiden. (Zie Ing. St. Nis. 122, 192 en 221.) De Voorzitter stelt op grond van artikel 32 van het Reglement van Orde voor de beraadslaging over artikel 3 en de daarop voorgestelde amendementen te heropenen, omdat Burgemeester en Wethouders daarover een mededeeling wenschen te doen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heer Meijnen zegt, dat, gelijk o.a. de heeren Sanders en Wilbrink reeds op 27 September j.l. hebben opgemerkt, de Commissie voor Sociale Zaken voor het onderzoek, hier bedoeld een onderzoek, waarbij het gaat om alle burgers, die een inkomen hebben beneden de j 2800.niet voldoende geoutilleerd is, omdat hare bemoeiingen zich alleen uitstr ekken over werklooze arbeiders. Gok zou deze Commissie niet kunnen handelen met dien spoed, welke voor opneming in een ziekenhuis noodzakelijk is. Aangezien dit onderzoek in den laatsten tijd over niet minder dan een kleine duizend personen geloopen heeft, zou het administratief personeel van den Dienst van Sociale Zaken zeker moeten worden uitgebreid, terwijl het personeel van het Burgerlijk Armbestuur daardoor toch niet zou kunnen worden ingekrompen. Tegen het amendement van den heer Heemskerk, om in artikel 3 de woorden »door het Burgerlijk Armbestuur" te schrappen, hebben Burgemeester en Wethouders bij nader inzien geen bezwaar, omdat 'zij het beter achten, dat het college, dat het onderzoek zal doen, niet uitdrukkelijk in de verordening wordt genoemd; Burgemeester en Wethouders zijn immers verantwoordelijk en zij moeten dus zelf uitmaken waar zij het best hun licht kunnen opsteken. Burgemeester en Wethouders zijn dus bereid het amendement-Heemskerk over te nemen, doch ontraden zeer sterk de aanneming van het amendement van de heeren Sijtsma en Witmans, om het onderzoek op te dragen aan de Commissie voor Sociale Zaken. De heer Heemskerk is voor de mededeeling van den Wet houder dankbaar, doch niet geheel voldaan. Spreker is het in zoo verre eens met den Wethouder, dat het volstrekt niet noodig is, dat art. 3 bepaalt, door wie het onderzoek moet geschieden, mits aan den anderen kant in elk geval vaststaat, dat dit onderzoek niet aan het Burgeilijk Armbestuur blijft opgedragen: een college, dat meer voor armlastigen is ingericht, is niet geschikt onderzoek te doen naar menschen met inkomens tot 2800.—, die nooit of te nimmer met dat college in aanraking zullen komen. Spreker had daarom gaarne gezien, dat de Wethouder iets uitvoeriger was geweest en ook had medegedeeld, dat Burge meester en Wethouders zullen overwegen op welke wijze aan dit bezwaar zou zijn tegemoet te komen. Natuurlijk zal de bestaande toestand nog eenigen tijd bestendigd moeten worden, omdat geen enkel ander orgaan reeds nu op dit onderzoek is ingericht, maar met de overneming van sprekers amendement moet komen vast te staan, dat dit onderzoek zoo spoedig mogelijk aan het Burgerlijk Armbestuur ontnomen en aan een anderen tak van dienst, bijv. den Geneeskundigen Dienst zelf, wordt opgedragen. De heer Sijtsma noemt het een eigenaardige manier van doen, welke hij bijna nog nooit heeft medegemaakt, dat, als er over een voorstel, waarover de stemmen hebben gestaakt, in tweede instantie moet worden gestemd, Burgemeester en Wethouders de beraadslaging doen heropenen. De Voorzitter. Het is meermalen gebeurd. De heer Sijtsma zegt, dat Burgemeester en Wethouders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 7