148
dezelfde is, behoeft dit artikel dus slechts tot puin, kalk en
andere stofverspreidende voorwerpen of stoffen te worden
uitgebreid. Aan den andeien kant kan het tegenwoordige
absolute verbod, ook voor asch en vuilnis, naar wij meenen,
zonder bezwaar worden vervangen door het relatieve verbod
om daarbij anders dan volgens aanwijzingen van Burge
meester en Wethouders te handelen.
Op grond van een en ander ontwierpen wij, ons overigens
bepalende tot den overlast, waaromtrent uitdrukkelijk ge
klaagd werd, een nieuwe redactie van art. 10, gelijk hieronder
is geformuleerd. Voorts meenen wij U om het belang der
zaak te moeten voorstellen op overtreding van de bepaling
in haar nieuwe redactie het hoogste strafmaximum te stellen.
Nadat Uwe Vergadering op 28 September 1925 een verzoek
der Afdeeling Leiden van de Nederlandsche Vereeniging tot
Bescherming van Dieren tot afschaffing van de verplichting
om aangespannen honden en werk- en waakhonden op den
openbaren weg van lederen muilkorven te voorzien (zie de
artt. 34 en 35 der Verordening op de Straatpolitie; Gem.
Blad 1920, No. 45) had afgewezen (zie Ingekomen Stukken
1925, No. 218; Handelingen 1925,blz. 151), hebben Burge
meester en Wethouders zich overeenkomstig hunne gedane
toezegging tot genoemde afdeeling gewend ten einde te
trachten door onderling overleg tot de vaststelling van een
bepaald model muilkorf te geraken en aldus met behoud
der verplichting aan de bezwaren der afdeeling zooveel
mogelijk tegemoet te komen.
In den loop van dit overleg bleek evenwel, dat het voor
schrijven van een bepaald model niet afdoende was, integen
deel den last voor de honden zou vergrooten, indien niet
tevens waarborgen zouden worden geschapen voor een goeden
pasvorm, goed materiaal en bovenal goed onderhoud, terwijl
aan den anderen kant, indien hiervoor werd gezorgd, het
model zelve zou kunnen worden vrijgelaten.
Onze Commissie, in wier handen de stukken werden gesteld,
ontwierp daarop een nieuwe redactie van de artt. 34, 35
en 36 der Verordening op de Straatpolitie, gelijk hieronder
is geformuleerd.
Ten slotte is de wenschelijkheid gebleken, dat Burge
meester en Wethouders in die gevallen, waarin het noodza
kelijk is, om in het belang der regelmatige voorziening van
de bevolking met drinkwater het gebruik hiervan tijdelijk
tot het strict noodige te beperken, de bevoegdheid bezitten
het schrobben van den openbaren weg tijdelijk geheel te
verbieden. Wij hebben daartoe een aanvulling van art. 4
der Verordening op de Straatpolitie (zie Gemeenteblad 1920,
No. 45) geformuleerd. Voorts meenen wij U om het belang
der zaak te moeten voorstellen op overtreding van de nieuwe
bepaling het hoogste strafmaximum te stellen.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging de
volgende verordening vast te stellen:
V E R 0 R I) E N I N G
houdende wijziging van de V er ordening van 2 Mei 1912
(Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk
gewijzigd bij verordening vau 20 October 1924
(Gemeenteblad No. 28).
Artikel I.
Artikel 4 van bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt:
„Het is verboden een nieuw aangelegden openbaren weg
of het vernieuwde gedeelte van een reeds bestaanden open
baren weg binnen de eerste vier weken na de in gebruik
stelling te schrobben of te vëgen.
Het is eveneens verboden een openbaren weg te schrobben
indien en voorzoolang Burgemeester en Wethouders bij
openbare kennisgeving met betrekking tot dien weg hebben
verklaard, dat de regelmatige voorziening der bevolking
met drinkwater zoodanig verbod tijdelijk noodzakelijk maakt."
Artikel II.
Artikel 10 wordt gelezen als volgt:
„Het is verboden, asch, vuilnis, puin, kalk of andere stofver
spreidende voorwerpen of stoffen op den openbaren weg te
vervoeren, te laden, te lossen, over te laden of te sorteeren
op andere wijze, dan met inachtneming der daarvoor door
Burgemeester en Wethouders in ieder bijzonder geval in
verband met de omstandigheden te geven aanwijzingen."
Artikel III.
Artikel 34 wordt gelezen als volgt:
„Het is verboden op den openbaren weg zich van een
aangespannen hond te bedienen, zonder dezen voorzien te
hebben van een muilkorf, die het bijten verhindert, doch
overigens zoodanig is ingericht en onderhouden wordt, dat
de hond daarvan geen onnoodigen hinder ondervindt."
Artikel IV.
Artikel 35 wordt gelezen als volat:
„Houders of eigenaars van waak- en werkhonden zijn
verplicht zorg te dragen, dat deze niet op den openbaren
weg los loopen, dan voorzien van een muilkorf, die het bijten
verhindert, doch overigens zoodanig is ingericht en onder
houden wordt, dat de hond daarvan geen onnoodigen hinder
ondervindt."
Artikel V.
Artikel 36 wordt gelezen als volgt:
„Onverminderd het in titel IV der Veewet omtrent de
wering en bestrijding van hondsdolheid van honden bepaalde,
is de houder of eigenaar wien door of vanwege Burgemeester
en Wethouders de daartoe strekkende schriftelijke mede-
deelirig is gedaan, verplicht zorg te dragen, dat zijn hond
hetzij voor een bepaalden tijd, hetzij voortdurend, op den
openbaren weg voorzien is van een muilkorf, die het bijten
verhindert, doch overigens zoodanig is ingericht en onder
houden wordt, dat de hond daarvan geen onnoodigen hinder
ondervindt."
Artikel VI.
In artikel 66, eerste lid, wordt:
a. in de derde zinsnede achter ,.4" ingevoegd eerste
lid" en voorts geschrapt „10 litt. a, b en c,";
b. in de zesde zinsnede achter „artikelen" ingevoegd „4,
tweede lid, 10,".
De Commissie voor de Strafverordeningen,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
van Deventer, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 236. Leiden, 27 October 1926.
Onder mededeeling, dat ons College zich met het hieronder
afgedrukt voorstel van de Commissie van Beheer over de
Gestichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Rhijngeest" kan
vereenigen, geven wij Uwe Vergadering in overweging
a. onder voorbehoud voorzooveel noodig van de goed
keuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken
en Landbouw en van Gedeputeerde Staten der Provincie
Zuid-Holland, de Commissie van Beheer over de Ge
stichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Rhijngeest" te
machtigen over te gaan tot uitbreiding van het waschhuis
en van de paviljoenen E en E1 voor onrustige mannen en
vrouwen op het terrein van het Krankzinnigengesticht
„Endegeest" overeenkomstig de hierbij overgelegde ontwerpen
voor de som van 168.500.
b. door vaststelling van den mede hierbij overgelegden
begrootingsstaat, model D, dienst 1926, voor het sub a ver
melde doel een bedrag van 100.000.— ter beschikking van
genoemde commissie te stellen ter storting in het Afschrij-
vingr- en Vernieuwingsfonds, onder bepaling, dat dit bedrag
uit de exploitatie der gestichten in 40 jaren zal worden
afgelost en dat jaarlijks 5 rente door de gestichten aan
de gemeente zal worden vergoed;
c. goed te keuren, dat voor het sub a vermelde doel boven
dien een bedrag van 68.500.uit de aanwezige middelen
van het Afschrijvings- en Vernieuwingsfonds van de ge
stichten wordt betaald.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 16 October 1926.
Wij hebben de eer Uw College het volgende mede te
deelen.
Door de ingebruikneming van de nieuwe keuken op het
terrein van het krankzinnigengesticht „Endegeest", tot welker