140
MAANDAG 25 OCTOBER 1926.
De heer Groeneveld wenscht zulke lange sluitboomen, dat
de palen midden op den overweg kunnen vervallen. Burge
meester en Wethouders zijn bereid met de Spoorwegmaat
schappij daarover in overleg te treden, maar spreker vreest,
dat het niet mogelijk zal zijn aan dezen wensch te voldoen.
Wat de wijziging van het uitbreidingsplan betreft, waarover
de heer Groeneveld sprak, spreker vreest, dat de Spoorwegwet
zich tegen het maken van een straat van die breedte over
een spoorweg zou verzetten.
De Voorzitter had ook gaarne gezien, dat de Spoorweg
maatschappij wat royaler was geweest; men moet evenwel
niet vergeten, dat toen de spoorweg werd aangelegd, hij
buiten de grens van de gemeente lag en door de uitbreiding
van de stad daarbinnen is komen te liggen. Door overleg met
de maatschappij spreker is zelf naar Utrecht geweest om
over deze kwestie met de betrokken autoriteiten te spreken
zijn Burgemeester en Wethouders er toch al in geslaagd tot
een goedkoopere oplossing te komen.
Wat de kosten van uitvoering van het plan betreft, de
begrooting daarvan is nagerekend en men mag toch niet aan
nemen, dat een lichaam als de Nederlandsche Spoorwegen
meer in rekening zou brengen dan de werkelijke kosten
bedragen.
De aanleg van de trottoirs beteekent een groote verbetering,
omdat de voetgangers veel veiliger zullen loopen.
Het maken van de enorm lange afsluitboomen, hetwelk de
heer Groeneveld wenscht, zou duizenden guldens kosten; het
beste is, dat de heer Groeneveld zich maar eens zelf tot de
Directie van de Spoorwegen wendt.
Dit plan is a prendre ou a laisser; wie er tegen is, moet
dan maar tegen het voorstel stemmen.
De heer Huurman vindt een bijdrage van ƒ197.50 per jaar
voor het onderhoud van de trottoirs niet te veel. De straat
weg wordt verbreed en de trottoirs zullen telkens moeten
worden opgebroken, als werktuigen, welke onder den grond
liggen, moeten worden gerepareerd. De spoorwegmaatschappij
heeft dus gelijk, als zij zegt, dat, wanneer de gemeente dezen
weg ter wille van het drukke verkeer wil verbreeden, zij ook
de daaruit voortvloeiende kosten moet betalen. De spoorweg
maatschappij heeft gelijk, dat zij niet een overweg van 30 M.
breedte maakt.
Bovendien, toen de spoorweg aangelegd werd, lag hij buiten
de stad; sedert heeft Leiden zich in die richting sterk uit
gebreid, zoodat het daar veel drukker geworden is. De ver
breeding van den spoorwegovergang is dus een gevolg van
de uitbreiding der gemeente.
De heer Groeneveld vraagt, of de gemeente ook zoo zou
doen als het een anderen eigenaar betrof.
De Voorzitter zegt zich geen anderen eigenaar te kunnen
voorstellen, die met een spoorwegmaatschappij te vergelijken is.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter schorst hierop de vergadering tot des avonds
te 8J uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te 8f uur.
Thans zijn afwezig: mevrouw van Itallievan Embden en
de heer Eikerbout.
Alvorens de deuren te doen sluiten, vraagt de Voorzitter,
of een der leden nog iets in het belang van de gemeente in
het midden heeft te brengen.
De heer Baart zegt, dat op Zaterdag 9 October door den
storm, die toen woedde, een stuk van het dak is afgewaaid
van het perceel Pieterskerkgracht 12. De bewoner begaf
zich naar de hoofdwacht van de brandweer en vroeg daar, of
hij een zeil te leen kon krijgen, hetgeen alleen zou kunnen
geschieden, als hij eerst verklaarde, dat hij voor de kosten
daarvan zou instaan. Hij zeide te zullen teruggaan en met
zijn huiseigenaar, die beneden hem woonde, er over te spreken.
Hij deed dat en zijn huiseigenaar verklaarde voor de kosten
te zullen instaan. Hij ging met die boodschap naar de hoofd
wacht terug en toen werd hem medegedeeld, dat aan zijn
verzoek geen gevolg kon worden gegeven.
Spreker vindt die zaak niet in den haak en vraagt aan
den Voorzitter, hoe naar zijn oordeel in een dergelijk geval
zou moeten worden gehandeld. Het kan toch gebeuren, dat
menschen om hulp komen vragen, die niet de toezegging
kunnen doen eventueele kosten te zullen betalen.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders niet
kunnen antwoorden op vragen, waarmede men hen .rauwelijks
op het lijf valt.
De heer Baart kan begrijpen, dat de Voorzitter thans nog
geen antwoord kan geven, maar in de volgende vergadering
zal daaromtrent wel een mededeeling kunnen worden gedaan.
De Voorzitter zegt, dat men niet alles, wat men op het
hart heeft, in een openbare vergadering behoeft mede te deelen,
Het door den heer Baart medegedeelde feit heeft plaats gehad
op 9 October j'.l. en hij heett dus met die mededeeling
ruim twee weken gewacht in plaats van zich daarmede den
volgenden dag tot Wethouder Mulder te wenden.
De heer Baart deelt mede, dat hij bedoeld geval eerst
dezer dagen heeft vernomen en dat het hem dus niet mogelijk
is geweest den Wethouder hiermede in kennis te stellen.
De Voorzitter zegt in de meening verkeerd te hebben,
dat de heer Baart het al dien tijd reeds wist.
De heer van Eck dringt nogmaals aan op het spoedig ver
schijnen van het praeadvies op de door hem in December
1924 ingediende motie betreffende de samenstelling en den
werkkring van de Commissie van Financiën. De laatste maal
dat hij dit deed, in de vergadering van 14 Juni j.l., is hem
vanwege Burgemeester en Wethouders toegezegd, dat dit
praeadvies binnen zeer korten tijd den Raad zou bereiken,
doch thans is het nog niet verschenen.
De heer Sanders deelt mede, dat het nadere voorstel van
Burgemeester en Wethouders op het oogenblik in handen is
van de beide voorbereidende commissiën, n.l. de Commissie
van Financiën en de Commissie voor de Huishoudelijke Veror
deningen.
De heer van Eck zegt daarvan niets te weten, terwijl hij
toch lid is van laatstgenoemde commissie.
De heer Sanders: Dan is het voorstel daar nog niet.
De Voorzitter: Het ligt dus niet aan Burgemeester en
Wethouders, maar aan één der Commissiën.
De heer van Eck meent, dat het wel wat lang duurt,
wanneer zulk een betrekkelijk eenvoudige zaak eerst na 2
jaren in behandeling komt, en vraagt, of Burgemeester en
Wethouders niet eens kunnen nagaan, aan wien de schuld
ligt dat het zoo lang duurt.
De Voorzitter zegt, dat, als een raadscommissie zich een
half jaar met de zaak bezig houdt, Burgemeester en Wet
houders er niets aan kunnen doen, dat het praeadvies lang
op zich laat wachten.
De heer van Eck antwoordt, dat Burgemeester en Wet
houders toch kunnen mededeelen bij welke commissie de
schuld ligt. De Commissie voor de Huishoudelijke Ver
ordeningen heeft de zaak nog niet ontvangen. Is het de
Commissie van Financiën, welke zoo langzaam werkt, dan is
het goed dat eens in het publiek te zeggen.
De heer Huurman komt er tegen op, dat de heer van Eck
als een strafrechter naar een schuldige zoekt. Tusschen den
Wethouder en de Commissie van Financiën is meermalen
over deze zaak geconfereerd en men is thans aanvankelijk
tot een compromis gekomen, dat nader moet worden uitge
werkt en waaraan juist deze week de laatste hand zal worden
gelegd.
De heer van Eck mag het niet voorstellen, alsof er al dien
tijd aan de zaak niets gedaan is.
De heer van Eck zegt, dat hij niet als strafrechter optreedt
en niemand beschuldigt. Hij vindt het alleen vreemd, dat
het zoolang duurt. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat
zij het niet kunnen helpen, omdat een raadscommissie de
zaak zoo lang ophoudt, maar dan is het beter de zaak eens
in het openbaar ter sprake te brengen, opdat de commissie,
die verdacht wordt, zich kan verklaren. Het is voor de Raads
leden om wanhopig te worden, als zij op een praeadvies over
een eenvoudige zaak zoo lang moeten wachten. Thans heeft
de heer Huurman de zaak opgehelderd en is spreker voldaan.
De heer Sanders merkt nog op, dat de zaak volstrekt niet
zoo eenvoudig is.
De heer Coster vraagt aan den Wethouder van Fabricage,
of deze van de vraag, door hem in de vorige Raadsvergadering
gesteld omtrent een in zake het nieuwe politie-bureau gerezen
geschil, heeft kennis genomen.