132
eeu strook grond, deel uitmakende van het perceel kad.
bekend gemeente Leiden, Sectie P.No. 533 (HoogeMorschweg);
een en ander zooals op de overgelegde situatie-teekeningen
is aangeduid.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 201. Leiden, 20 September 1926.
Voor een goede verlichting van de aan de Vrouwenkerk
steeg gelegen lokalen van de onlangs verbouwde gemeentelijke
school, in het bijzonder van de benedenlokalen, is het ge-
wenscht, dat de gemeente den eigendom verkrijgt van het
hoekperceel Lange Agnietenstraat no. 19 en het zich daarnaast
bevindend perceel no. 17, dat aan de achterzijde met een
open erf grenst aan de Vrouwenkerksteeg. Weliswaar wordt
tot nog toe de verlichting van de schoolvertrekken, tengevolge
van den lagen bouw weinig belemmerd, doch, indien deze
perceelen te eeniger tijd hooger werden opgetrokken, zou
daarvan in ernstige mate hinder worden ondervonden.
De gemeente is nu in het bezit van een aanbieding, op
grond waarvan de gemeente deze perceelen, die respectievelijk
30 en 31 c.A. groot zijn, kan aankoopen voor 1000.een
koopsom, welke ons aannemelijk voorkomt.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten tot
aankoop van de perceelen Lange Agnietenstraat 19 en 17, kad.
bekend Sectie H. nis 1842 en 1841, respectievelijk groot 30 c.A.
en 31 c.A., voor een som van 1000.en de voor den aankoop
vereischte gelden, met inbegrip van de kosten van overdracht
enz., een en ander tot een bedrag van 1160.door vast
stelling van den overgelegden begrootingsstaat, model D, te
onzer beschikking te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 202. Leiden, 20 September 1926.
De Arrondissementsrechtbank te 's Gravenliage heeft bij
vonnis van 16 October 1924 ten name en ten verzoeke van
de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen te
Haarlem tegen de gemeente Leiden de onteigening uitge
sproken van een stukje grond aan het Steenschuur, alhier,
groot 35 cA., straat en gang, in de registers van het kadaster
als ongenummerd eigendom der Gemeente vermeld, met
bepaling van het bedrag der schadeloosstelling op 1.003.50.
In de onteigeningsprocedure, tot het voeren van verweer,
waarin Uwe Vergadering op 28 April 1924 (Handelingen
1924 blz. 103, Ingek. Stukken 1924 n°. 118) besloot, is des
tijds Adriaan van Veen Wzn., slijter alhier, tusschengekomen,
bewerende dat hij en dus niet de gemeente Leiden
eigenaar was van den keldergang.
Op grond van de tegenspraak, welke deze bewering van
de zijde der onteigenende partij ontmoette, is van Veen
daarop door de rechtbank voorshands buiten geding gesteld
en is de onteigeningsprocedure verder tegen de gemeente
Leiden voortgezet, waarna het bedrag der schadeloosstelling
op 25 November 1924 overeenkomstig art. 3, 3e lid der
Onteigeningswet ten kantore van den Ontvanger der Regi
stratie en Domeinen, alhier, door de onteigenende partij is
geconsigneerd. Later, op 16 Maart 1925, heeft het Rijk de
geconsigneerde som aan de gemeente uitbetaald.
Inmiddels blijft van Veen van meening, dat hij eigenaar
was van den keldergang, in verband waarmede hij bij
deurwaardersexploit van 30 Juli j.l. de gemeente heeft doen
dagvaarden voor de rechtbank te 's-Gravenhage, om haar
te hooren veroordeelen tot uitkeering aan hem, van Veen,
van de ontvangen schadeloosstelling met de rente van dit
bedrag a 5% 's jaars van den dag der dagvaarding af, tot
dien der voldoening, benevens de kosten dezer procedure.
Het komt ons voor, dat door de gemeente tegen dezen
eisch op goede gronden verweer kan worden gevoerd. Onder
verwijzing, voor wat die gronden betreft, naar het advies
van den rechtsgeleerden raadsman der gemeente van
8 September j.l. en naar de rapporten van den waarnemenden
archivaris, waarnaar in dit advies wordt verwezen, welke
stukken wij voor U ter lezing hebben gelegd, stellen wij
Uwe Vergadering derhalve voor te besluiten, dat de gemeente
tegen den ingestelden eisch zoowel in eerste instantie, als,
zoo noodig, in hooger beroep en in cassatie verweer zal
voeren.
Wij teekenen hierbij aan, dat de N.V. Maatschappij tot
Exploitatie van Tramwegen zich indertijd bereid heeft ver
klaard de gemeente te vrijwaren voor het geval van Veen
een procedure tegen de gemeente mocht beginnen, in verband
waarmede thans hare instemming met het voeren van ver
weer tegen den ingestelden eisch gevraagd werd en verkregen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 203. Leiden, 21 September 1926.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij aan te bieden
de begrooting van den Keuringsdienst van Waren voor het
district Leiden, voor den dienst 1927, vergezeld van een
toelichtende memorie.
Onder mededeeling dat de Commissie voor den Genees
kundigen Dienst en den Keuringsdienst van Waren tegen
deze begrooting geen bezwaar heeft, geven wij U in over
weging tot hare vaststelling over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 204. Leiden, 21 September 1926.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat bij haar geen bezwaren bestaan tegen den be
grootingsstaat, gevoegd bij het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, inzake het doen afbreken van het voor
malige Invalidenhuis c. a. aan den Middelweg en tot het
doen inrichten van het daardoor vrijkomende terrein tot
kaasmarkt.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.