108 DINSDAG 7 SEPTEMBER 1926. De heer van der Reijden kan zich de houding van den heer Groeneveld niet verklaren, die bij de in den laatsten tijd in de Commissie gehouden besprekingen den indruk wekte, zich met handhaving van het aantal leden op drie te kunnen vereenigen, doch nu een ander geluid laat hooren. Spreker dacht, dat de fractie van den heer Groeneveld ten slotte ook had toegestemd in het ongewijzigd laten van het ledental. Spreker acht uitbreiding van het aantal leden niet in het belang van een spoedige afdoening van zaken en zal daarom het amendement niet steunen. De heer Elkerbout acht de zaak zelve niet van groote beteekenis. Het verwondert echter spreker, die vroeger aan de overzijde wel eens een stem heeft gehoord, dat de Markt- commissie zoo onbelangrijk was, dat de heer van Eek haar nu in eens van zoo groot belang acht, dat zij uit vier leden moet bestaan, terwijl de heer Groeneveld meent, dat een Commissie, wil zij eenig gezag hebben bij den Raad, uit meer dan twee leden moet bestaan. Spreker vraagt dan, of de Commissie van Fabricage, die eveneens twee leden telt, geen gezag bij den Raad heeft? Dat is ongetwijfeld wel het geval en gezien het vele werk, dat deze Commissie praesteert, acht hij een ledental van vier voor de Commissie voor den Markt- en Havendienst niet noodig. De heer Witmans herinnert zich uit de vorige periode van zijn lidmaatschap van den Raad, toen hij lid van de Markt- commissie was, dat ook toen reeds vaak als een ernstig bezwaar werd gevoeld, dat men in die Commissie met zijn driéën de zaken besprak. Ook in die dagen voelde men al behoefte aan uitbreiding van het ledental, mede om zich gemakkelijker te kunnen onttrekken aan den invloed van de inzichten van ambtenaren, die zeggenschap in den tak van dienst hebben. Aangezien nu de verordening de mogelijkheid open laat, dat de Directeur de vergaderingen der Commissie bijwoont, acht hij het beter de Commissie uit vier leden te doen bestaan. Spreker heeft deze kwestie vroeger nooit in het openbaar, wel eens en petit comité besproken, doch nu een dergelijk voorstel is ingediend, zal hij daaraan zijn stem geven. De Voorzitter zal bij afwezigheid van den Wethouder voor het marktwezen ligt standpunt van Burgemeester en Wethouders uiteenzetten. De heer van Eek was er, naar sprekers meening, ten aan zien van de staatsrechtelijke zijde der zaak naast. De vaste commissie's, genoemd in het eerste lid van artikel 54, hebben tot taak den Raad te adviseeren. De in het tweede lid be doelde commissie's zijn commissie's van bijstand, door den Raad benoemd, om Burgemeester en Wethouders in het be heer van bepaalde takken der gemeentelijke huishouding bij te staan. De wet zegt uitdrukkelijk, dat zij alleen op voor dracht van Burgemeester en Wethouders kunnen worden inge steld. Beide soorten commissie's zijn uit den aard der zaak, tenzij haar, wat de laatste betreft, bestuursfunctie's zijn opgedragen, zooals aan de Commissie voor de Lichtfabrieken, voor het Slachthuis en die voor de Gestichten, slechts commistie's van advies. Zoo is het ook met de Commissie voor den Markt-en Havendienst. Dat stelsel is ook juist, want een dergelijke commissie is wettelijk niet aansprakelijk; de Commissie van Fabricage bijv. kan niet door den Raad ter verantwoording worden ge roepen. Burgemeester en Wethouders kunnen haar adviezen volgen of niet, want zij alleen zijn jegens den Raad verant woordelijk. Spreker acht met den heer van Eek het marktwezen van zeer groot belang; dikwijls zijn er spoedeischende zaken te behandelen op dit gebied, maar een snelle afdoening wordt juist door het werken met groote commissie's bemoeilijkt. In het systeem van de heeren van Eek en Groeneveld zou de Commissie moeten bestaan uit vertegenwoordigers van de verschillende politieke partijen in den Raad. Doch ook dit heeft bezwaren; als er één lid afwezig is, zou de partijver houding al verbroken zijn, maar bovendien, er zijn zoo vele partijen, dat toch niet alle in zulk een commissie vertegen woordigd kunnen zijn. De te behandelen zaken hebben boven dien als regel met partijen en politiek niets te maken. De vraag bijvoorbeeld, of de gemeentewerken zullen worden aanbesteed dan wel in eigen beheer uitgevoerd, is een economische kwestie en op dat gebied heeft men ook onder de leden der S. D. A. P. uiteenloopende inzichten. Het gaat alleen over de vraag met welk aantal leden zulk een commissie en haar werkkring het best gediend zijn. De heer van Eek zou ook de Commissie van Fabricage uit 4 leden willen doen bestaan, maar spreker zou dat voor deze Commissie, welke zoovele zaken, vaak met spoed, heeft te behandelen, een onheil achten. Voor de Commissie van «Endegeest" zou niet met twee leden kunnen worden vol- staan, omdat de Raad aan die Commissie ook bestuursbe voegdheden heeft opgedragen; iedere commissaris heelt bij toerbeurt de maand, waarin hij met den Voorzitter de spoed eischende zaken afdoet. Ongeveer hetzelfde geldt van de Commissie voor de Lichtfabrieken; daar heelt men een com missie van gedelegeerden, uit een lid en den Voorzitter bestaande, die zoo noodig iedere week vergadert en de spoed eischende zaken afdoet, terwijl de Commissie in pleno inden regel slechts eenmaal per maand vergadert. Een commissie, die spoedig moet beslissen, behoort de praktijk leert het dus uit een klein aantal leden te bestaan. Zoo ook de Commissie voor het Markt- en Haven wezen. Nooit is gebleken, dat uitbreiding dier Commissie noodig of wenschelijk was. Twee leden, die werkelijk verstand hebben van het marktwezen, zijn voldoende. Het verwondert spreker ook, dat de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, welke verleden jaar geen aan merking op het ledental der Commissie van Fabricage heeft gemaakt, bij deze Commissie daartegen wel bezwaar heelt. Het is een verkeerd systeem, want, als men de veelzijdige samen stelling der commissie's zoozeer op den voorgrond stelt, moest men eigenlijk 7 leden nemen. Maar dan zou men of de commissie's ol den Raad wel kunnen afschaffen. Waar het technische kwestie's betreft, moet men de Com missie zoo samenstellen, dat Burgemeester en Wethouders de beste adviezen krijgen. Het College brengt die adviezen, met zijn oordeel, in den Raad en deze kan dan in vrijheid beslissen. Spreker wijst er op, dat de heer Groeneveld, die zegt, dat Burgemeester en Wethouders het oordeel van de Commissie voor het Marktwezen eenigszins onjuist hebben weergegeven, tevoren had moeten te kennen geven, dat hij de meening van de minderheid afzonderlijk vermeld wilde zien. Burge meester en Wethouders wisten nu niet beter, of de Com missie voor het Marktwezen had niet de minste aanmerking op dit voorstel. De heer van Eck heeft de bezwaren, door den Voorzitter tegen zijn opmerkingen omtrent de samenstelling der com missie's aangevoerd, niet begrepen. Hij houdt staande, dat deze Commissie is een commissie van bijstand als bedoeld in het tweede lid van artikel 54 zij wordt ook op de agenda een commissie van bijstand genoemd en kan niet toegeven, dat het in hoofdzaak een adviseerende commissie zou zijn. Zij houdt toezicht, voert verordeningen uit, enz. wat iets anders is dan adviezen geven. De opmerking van den Voorzitter, dat niet alle partijen in de Commissie vertegenwoordigd kunnen zijn, is juist, maar, al kan men niet het volmaakte bereiken, als meerdere par tijen in zulk een commissie vertegenwoordigd zijn, heeft deze bij den Raad, Burgemeester en Wethouders en de ingezetenen meer gezag. Wat betreft het brengen van de politiek in de samenstelling dezer commissie's, de Raad is nu eenmaal een politiek lichaam, alle Raadsleden doen aan politiek en die politieke inzichten brengen mede, dat er ook op economisch gebied uiteenloo pende opvattingen heerschen. Komt er een advies over een economisch onderwerp van een commissie, alleen bestaande uit menschen van een bepaalde politieke richting, dan weet men vooruit, hoe dat advies zal luiden en heeft dat advies voor andere menschen geen waarde. Het is dus gewenscht, dat de hoofdrichtingen in de commissie's zijn vertegenwoor digd en deze zoo veelzijdig mogelijk zijn samengesteld. De bestrijding van den heer Spendel vond spreker erg aan den kleinen kant. Het is volkomen juist, dat een college sneller werkt dan een groot alleen doet men alles het snelst af maar hier moeten toch andere maatstaven wor den aangelegd. Volgens den heer Spendel zou er gevaar bestaan, dat de Commissie bij uitbreiding tot 5 leden een praatcollege werd, maar dat is geen compliment voor de Commissie voor de Lichtfabrieken, welke eveneens 5 leden telt. Ook dat argument gaat niet op. Bovendien, de ontwerper van de Gemeentewet, de heer Thorbecke, geen dom man, heeft in de Gemeentewet gezet, dat hoe grooter de bevolking van een gemeente is, hoe grooter de Raad wordt, en nu zal toch niemand willen beweren, dat de gemeenteraden van groote gemeenten werk van minder gehalte leveren dan die van kleine gemeenten. Stelt de Raad er prijs op, dat de Commissie goed werk zal leveren en overwicht zal hebben ten aanzien van den Raad, Burgemeester en Wethouders en de ingezetenen, dan zal hij goed doen de Commissie zoo samen te stellen, dat redelijkerwijs de verschillende inzichten, welke in de politieke partijen worden gehuldigd, er in zijn vertegenwoordigd. De heer Groeneveld zegt, dat de bewering van den heer Eikerbout, als zou de linkerzijde zich wel eens hebben uit gelaten, dat de Marktcommissie zoo weinig, beteekende, op niets steunt; spreker herinnert zich daarvan niets.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 4