MAANDAG
5 JULI 1920.
75
middels daarmede in de praktijk opgedane ervaring pleit niet
voor herhaling. Wel wordt in de stukken gezegd, dat de
verleden jaar gehouden schilderscursus zoo resultaatvol is
geweest, doch op een andere plaats heeft spreker zijn be
zwaren reeds te kennen gegeven tegen de oppervlakkige wijze,
waarop een rapport, bestemd om de Raadsleden voor te
lichten, is samengesteld. Die buitengewone oppervlakkigheid
blijkt ook uit het medegedeelde omtrent het resultaat van den
schilderscursus De juistheid van de conclusiën uit de daarin
genoemde cijfers getrokken, moet spreker betwisten; de
mindere werkloosheid in het schildersvak dit jaar staat in
geen enkel verband met het resultaat van den cursus. In
het rapport staat, dat, terwijl op 26 Maart 1925 nog 26
schilders als werkloos ingeschreven stonden, er op denzelfden
datum van 1926 aan geen aanvragen meer kon worden
voldaan.
Deze cijfers zijn niet juist, daar op genoemden datum van
1925 geen 26, doch 17 schilders stonden ingeschreven, welk
aantal reeds op 9 April tot 5 was verminderd.
Juist is dat op 26 Maart 1926 geen schilders meer werk
loos waren, maar op 10 Maart, dus 14 dagen vroeger, waren
er nog 19.
Spreker noemt deze cijfers, om te laten uitkomen, dat het
feit dat dit jaar de schilders wat eerder aan 't werk zijn
kunnen gaan, alleen een gevolg was van de betere weers
gesteldheid in dit voorjaar en niet het resultaat was van den
cursus zooals wordt voorgegeven.
Overigens was de toestand deze: op 30 Juni 1925(dus vóór
den cursus) waren 4 schilders werkloos; op 2 Juli 1926 (na
den cursus) waren ook 4 schilders werkloos.
Spreker stelt het op prijs, als een dienst, als die voor
sociale zaken, er op uit is om werkelijk sociaal werk te doen
en wijziging tracht te brengen in een of anderen ongewenschten
toestand, maar hij moet er zich tegen verzetten, dat men,
zooals hier is geschied, maar wat cijfers bijeenraapt om den
Raad onder een bepaalden indruk te brengen.
Blijkt het zoo uitstekend resultaat van den schilderscursus
misschien uit patroonsverklaringen'' Zijn de patroons zoo
buitengewoon tevreden over de bij hen te werk gestelde, van
den cursus afkomstige, gezellen? Van dergelijke verklaringen
zou spreker met genoegen kennis nemen. Dat. in een verslag
van den Christelijker) Bestuurdersbond tegen den cursus geen
bezwaar wordt gemaakt en dat één cursist daarover zijn
waardeering heeft uitgesproken, dat zijn voor spreker geen
bewijzen.
De mededeeling in de stukken, dat over de manier van
aauwijzen der schilders en metaalbewerkers voor den cursus
geen klachten zijn ingekomen, heeft spreker ten zeerste ge
troffen, omdat de Wethouder kan weten, dat reeds op 12
November 1925 de schildersorganisatie zich met enkele klachten
tot de Commissie voor Sociale Zaken heeft gewend.
In het »Leidsch Dagblad" heeft een groot stuk gestaan,
blijkbaar geschreven door iemand, die zijn wijsheid van
anderen heeft waarin wordt gezegd, dat de dienst voor
sociale zaken reeds zooveel gedaan heeft. Het ware beter, in
plaats van dergelijke stukken in de pers te doen opnemen,
overleg te plegen met werkelijk deskundigen, met wie men
tot heden stelselmatig elk overleg heeft geweigerd. Immers
elke poging, om Burgemeester en Wethouders en speciaal den
Wethouder te brengen tot het plegen van overleg, zoowel met
de werkgevers- als met de werknemersorganisatie's, heeft
gefaald. Ook al wordt van patroonszijde gezegd, dat dergelijke
cursussen geen doel trefïen, de Wethouder trekt zich van al
die uitspraken niets aan en hetgeen hij verordineert, moet
doorgaan. Spreker heeft de cursisten van den schilderscursus
eens bij elkander geroepen en alle opgekomenen het waren
er 16 van de 21 hetrben hem uitdrukkelijk verklaard, dat
voor hen de cursus geen doel heeft getroffen. Aan de vier
eersten, die gedwongen werden den cursus, die werd aan
gediend als een cursus ter opleiding van onbekwamen, te
volgen, vroegen de leeraren wat zij kwamen doen, omdat zij
het werk, dat zij moesten leeren, reeds volkomen verstonden.
Toen zijn ze aan bijzonder werk, het houten, marmeren en
letteren, gezet. Doch daarvoor was deze cursus niet noodig,
omdat er een sinds jaren op Vrijdagavond aan de Ambachts
school bestaat.
Het voorstel van verleden jaar had de bedoeling vakonderwijs
te geven aan onbekwame huisschilders, menschen, die hun
vak niet meester zijn. Wat geschied is, was dus geheel in
strijd met den opzet van de zaak.
Overigens komt dat onderdeel van het schildersvak practisch
zeer weinig voor; op de 40 schilders is er nauwelijks één,
die kan houten en marmeren, en voor zoo'n man is er niet
eens voldoende werk.
Er is dus geen sprake van, dat nu het werkloosheidsvraag
stuk is opgelost en dat de deelnemers aan den cursus thans
grootere kans hebben om eerder aan het werk te gaan.
Spreker is er natuurlijk niet op tegen, dat ieder vakman
zoo bekwaam mogelijk wordt gemaakt, maar de wijze, waarop
de zaak wordt opgezet en elk overleg buitengesloten, wekt
zijn tegenstand. Het is jammer gemeentegeld te besteden aan
iets, waarvan practisch zoo weinig terecht komt.
Waarom doet men het niet, zooals spreker en de zijnen
herhaaldelijk hebben gevraagd? Doch sprekers fractie zal
zich tegen dergelijke voorstellen blijven verzetten, indien men
weigert overleg te plegen met de menschen, die het weten,
en wanneer men de werklieden, die geen lust gevoelen zulk
een cuisus te volgen, daartoe op strafte van inhouding van
steun dwingt.
Spreker staat op dit gebied niet alleen. Hem is bekend,
dat enkele organisatie's uit de bouwvakken een onderhoud
met den Wethouder hebben aangevraagd. De heer Sanders
zegt nu wel bij interruptie, dat hem daarvan niets bekend is
en dat dit verzoek niet tot hem is gericht, doch dan vraagt
spreker, of de Wethouder nog meer van die smoesjes weet.
De Voorzitter noemt dit geen manier van spreken. Het
gaat niet aan den Wethouder zonder meer van het spreken
van onwaarheid te betichten.
De heer van Stralen antwoordt, dat, als het waar is, dat
de Wethouder officieel noch officieus iets van dat verzoek
afweet, dit een schandaal is en dat de gemeente-administratie
dan wel slecht moet zijn ingericht.
De heer Sanders voegt spreker toe, dat geen bespreking
met hem is gevraagd. Spreker heeft echter den op 10 Juni
gedateerden brief gelezen; er werd daarin een onderhoud
gevraagd met den Wethouder der betrokken afdeeling en met
den Directeur van den dienst voor Sociale Zaken. Daarop is
geantwoord, dat de Wethouder uitlandig was, maar dat hem
bij zijn terugkeer het verzoek zou worden overgebracht.
Indien, zooals de heer Sanders spreker toevoegt, dit niet waar
is, zal spreker den brief laten halen. Zoowel van de zijde
van de Roomsch-Katholieke als van de moderne organisatie
heeft men zich verwonderd, dat op dat verzoek geen antwoord
is gekomen, en dat Burgemeester en Wethouders, zonder
haar te hebben gehoord, deze zaak plotseling in den Raad
aan de orde stellen.
Spreker acht overleg met de deskundigen een eersten eisch,
temeer omdat het hier gaat om het opleiden van menschen
tot een ander vak. Het gaat niet aan om dat door te willen
drijven zonder overleg met wien ook. De heer Planjer, het
deskundig lid in de Commissie voor Sociale Zaken, en andere
bouwvakpatroons, die spreker daarover gesproken heeft, hebben
te kennen gegeven, dat het niets zal worden. Laat men daarom
liever, in overleg met de organisatie's, de menschen kiezen,
die vrijwillig zoo'n cursus willen volgendan zal men mogelijk
eenig resultaat bereiken.
De proef, zooals zij nu bedoeld is, is bij voorbaat tot mis
lukking gedoemd. Daarom geeft spreker in overweging om
deze zaak voorloopig van de agenda af te voeren; Burge
meester en Wethouders kunnen dan overleg plegen met des
kundigen en de organisatie's hooren.
De heer Huurman juicht, in tegenstelling met den vorigen
spreker, toe de maatregelen, welke door Burgemeester en
Wethouders genomen en voorgesteld worden ten einde het
aantal werkloozen zoo gering mogelijk te doen zijn. Dit is
in het belang van de gemeente en speciaal in het belang
van de menschen zelf.
Het is alleszins gewenscht om menschen, die in hunne
scholing tekortschieten, alsnog meerdere vakkennis bij te
brengen, zooals met den schilderscursus geschiedde. Wat Bui ge-
meester en Wethouders evenwel thans voorstellen streeft
het doel voorbij.
Dit voorstel beoogt niet, om minder bekwame metselaars
tot bekwame ot meer bekwame metselaars op te leiden, maar
hier gaat het over personen, die wel eens naast een metselaar
gestaan hebben. Het werk van opperlieden en grondwerkers
wordt in den regel gelijktijdig met het metselwerk uitgevoerd,
maar het is toch een vak, dat iemand niet in eenige maanden
gedurende drie avonden per week en drie uur per avond
leeren kan. In 5 maanden kan men zelfs nog geen zoo-
genaamden duizendpooter, dat is iemand, die aan ruwe muren
zoovee! mogelijk steenen tracht te leggen, kweeken. Boven
dien kan men het metselvak niet op school leeren. Op een
ambachtsschool kan men wel worden opgeleid tot timmerman,
schilder en metaalbewerker, maar niet tot metselaar. Het
metselvak moet in de practijk worden geleerd. Men wil de
verbandkennis aan die menschen bijbrengen met blokjes,
maar spreker kan hun de verschillende verbanden wel leeren
op een stuk papier. Bovendien gaat, als men de menschen
enkele steenen laat metselen met slappe specie, dan het
gemetselde laat afbreken en vervolgens dezelfde vervuilde
steenen weer laat gebruiken, de animo voor het leeren
geheel weg.
Wie moet het onderwijs geven, vraagt spreker? Burgemeester
en Wethouders zeggen, dat het aan een bezoldigden leeraar