74
MAANDAG 5 JULI 1926.
voorbereiden de voorstellen, welke aan Burgemeester en Wet
houders en eventueel aan den Raad werden gedaan. Daarbij
is de wetenschap van een juiist noodig en spreker verzoekt
ook met het oog daarop aan den Raad het gevraagde bedrag
van 300.toe te staan, opdat men als secretaris een jurist
zal kunnen krijgen.
De heer van Stralen kan zich niet onttrekken aan den
indruk, dat Burgemeester en Wethouders wenschen terug te
konen op de tegen hun advies bij de begrooting gevallen
beslissing. Doorslaande argumenten voor het ongedaan maken
van het toen genomen Raadsbesluit voeren Burgemeester en
Wethouders niet aan; integendeel, de motiveering van het
voorstel door den Wethouder lijkt spreker geenszins over
tuigend.
In de Commissie van Advies is ook gezegd, dat een secretaris
noodig was, niet alleen voor het maken van notulen, doch
ook in hoofdzaak voor wetenschappelijk werk, n.l. het bestu-
deeren van onderwerpen, op dezen tak van dienst betrekking
hebbende. Spreker gelooft echter niet, dat voor een bedrag
van ƒ300.iemand te vinden zal zijn, die over voldoenden
tijd voor al die werkzaamheden beschikt; men zou wellicht
iemand krijgen, die reeds een betrekking heeft en er eigenlijk
niets bij zou kunnen hebben.
Spreker ontraadt aanneming van dit voorstel, vooral waar
hij den indruk heeft, dat hetgeen vroeger Mr. Draaijer deed,
gevoegelijk door den Directeur kan worden gedaan en ook
wordt gedaantusschen de door den heer Draaijer en den
Directeur opgestelde rapporten heeft hij geen verschil kunnen
bespeuren.
Wat het formeele bezwaar betreft, dat artikel 16 der ver
ordening zich er tegen verzet, dat de Directeur de functie
van secretaris waarneemt, dat bezwaar is heel eenvoudig te
ondervangen door wijziging van dat artikel; aanleiding om
wijziging te brengen in het Raadsbesluit van 10 December
1925 is er echter niet.
De heer Wilbrink heeft gestemd voor schrapping van
den betreffenden begrootingspost, omdat hij meende, gezien
de samenstelling van de commissie en de sub-commissiën,
dat het werk van een secretaris wel door een harer leden
verricht zou kunnen worden. Sedert is echter in de vergadering
der Commissie gebleken, dat ook de leden der sub-commissiën
het op hoogen prijs zouden stellen en het noodzakelijk achten,
in het belang van een richtige vervulling van hun taak, dat
alle voorstellen worden voorbereid door een wetenschappelijk
gevormd man. Op grond daarvan meent spreker zich thans
niet te mogen verzetten tegen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
De heer Baart ontkent, dat van de zijde van de sub-
commisiën op wederaanstelling van een secretaris aangedrongen
is. Deze zaak is in de Commissie aan de orde gesteld op grond
van het formeele bezwaar, dat artikel 16 der desbetreffende
verordening zich er tegen verzet, dat de Directeur de functie
van secretaris waarneemt. Wie de vergaderingen van de
Commissie en vooral die van de sub-commissiën heeft bij
gewoond, zal moeten toegeven, dat van een advies van den
secretaris als zoodanig bijna nooit sprake is, omdat in de
sub-commissiën in het algemeen alleen gevallen worden be
handeld van menschen, die geen juiste opgave over hun in
komsten hebben verstrekt, waarover dan de Directeur rapport
uitbrengt.
Spreker wil niet geheel ontkennen, dat de secretaris iemand
moet zijn van wetenschappelijke ontwikkeling, maar toch
betwijfelt hij daarnaast, of dat wel zoo noodig is, als hij na
gaat, dat de heer Draaijer rapporten heeft ingediend, welke
alleen een trap aan de arbeiders inhielden. Spreker is tegen
het benoemen van een nieuwen secretaris, die misschien het
werk in dienzelfden geest zou doen. Met wijziging van artikel
16 der verordening zou de zaak even goed marcheeren.
De heer Spendel wil aannemen de noodzakelijkheid van het
toevoegen van een secretaris aan de Commissie, omdat naar
zijn overtuiging de Wethouder niet met dit voorstel zou zijn
gekomen, indien die noodzakelijkheid niet bestond, maar hij
acht een bedrag van 300.niet voldoende als honorarium
voor deze betrekking. Indien voor het goed functionreeren
van den dienst het benoemen van een secretaris noodig is,
dan zal de Raad geen bezwaar hebben op een vroeger ge
nomen besluit terug te komen en dan is spreker bereid een
hooger bedrag dan het aangevraagde toe te staan, maar,
indien Burgemeester en Wethouders hun voorstel ongewij
zigd handhaven, dan zal spreker zijn stem er aan geven,
echter onder dit voorbehoud, dat het College later niet komt
met de mededeeling, dat 300.te weinig is en het hono
rarium hooger moet zijn.
De heer Kooistra is door het betoog van de leden der
Commissie en van den Wethouder niet overtuigd, dat aan
stelling van een secretaris en een uitgave van 300.voor
dit doel noodzakelijk zijn. Spreker blijft er bij, dat de secretaris
op de door den heer Heemskerk aangegeven wijze kan worden
vervangen en hoopt, dat de Raadsleden, die bij de begrooting
vóór zijn voorstel hebben gestemd, thans tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders zullen stemmen.
De heer Wilbrink wil niet ontkennen, dat het formeele
bezwaar, ontleend aan artikel 16 der verordening, gebruikt is
als aanloopje om op de zaak terug te komen, maar een feit
is het, dat degeen, die de zaak ter sprake bracht, nadrukkelijk
als zijne meening te kennen gegeven heeft, dat er juist ten
behoeve van de subcommissiën voor de uitwerking der voor
stellen iemand moest zijn, die wetenschappelijk gevormd is.
De heer Sanders wijst er op, dat de Commissie met over-
groote meerderheid van stemmen den wensch te kennen heeft
gegeven, dat aan haar zou worden toegevoegd een secretaris
en wel een wetenschappelijk gevormd man. Spreker sluit zich
hierbij geheel aan; dergelijke Commissie heeft zoodanigen
secretaris noodig.
Uit de discussie blijkt nu wel, dat het eigenlijk meer gaat
tegen den persoon van den vroegeren secretaris dan wel tegen
de zaak zelf. Dit is door den heer Baart positief gezegd.
Ten einde eventueel misverstand te voorkomen en open
kaart te spelen wil spreker mededeelen, dat, wanneer dit
voorstel door den Raad wordt aanvaard, hij zich in de eerste
plaats zal wenden tot den heer Draaijer met het verzoek om
zich wederom voor het secretariaat beschikbaar te stellen,
aangezien de heer Draaijer bij uitstek geschikt daarvoor is.
De heer Baart ontkent, dat het bij hem alleen zou gaan
tegen den persoon van den vroegeren secretaris. Op de vraag,
wat de heer Draaijer gedaan heeft, heeft spreker geantwoord,
dat o.a. van den heer Draaijer een rapport is verschenen,
hetwelk alleen een trap gaf aan de arbeiders.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met
18 tegen 12 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Eerdmans, Deumer, Bergers,
van Tol, Heemskerk, van Rosmalen, Sanders, Reimeringer,
Meijnen, Mulder, Wilbrink, Zuidema, Mevrouw van Itallie
van Embden, de heeren Wiltner, Splinter, Huurman, Spendel
en Coster.
Tegen stemmen: de heeren Witmans, Sijtsma, Baart, Eiker
bout, van Stralen, Schüller, Kooistra, Groeneveld, Knuttel,
van Eek, Verweij en Dubbeldeman.
(De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen.)
XI. Voorstel:
a. tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbetering
van urinoirs en privaten en den aanleg van electrische
verlichting in het gebouw van de voormalige H.B.S.
voor Jongens aan de Pieterskerkgracht No. 13;
b. in zake de verhuring van het sub a bedoeld gebouw
met het zich daarin bevindend aan de gemeente toe-
behoorend meubilair, aan het genootschap «Mathesis
Scientiarum Genitrix";
c. in zake de verhuring van de custoswoning van het oude
Gymnasiumgebouw aan de Lokhorststraat No. 16, aan
het sub b genoemd genootschap.
(Zie Ing. St. No. 134.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XII. Voorstel in zake het geven van een cursus tot om
vorming van opperlieden en grondwerkers tot metselaar.
(Zie Ing. St. No. 135.)
De heer Sanders wenscht een kleine toelichting op dit
praeadvies te geven. Waar wordt gezegd, dat aan de tot met
selaars omgevormde opperlieden den eersten tijd van gemeen
tewege eeri bijslag zal gegeven moeten worden op hun weekloon
en wel in de eerste week van 15.in de tweede week
van 14.— enz., moet dit zoo worden verstaan, dat het loon,
dat deze menschen verdienen, plus de bijslag nooit meer zal
kunnen bedragen dan het contract-loon, waarvoor die lieden
plegen te werken.
De heer van Stralen heiinnert er aan, dat zijn fractie zich
verleden jaar tegen een soortgelijk voorstel als het thans aan
de orde zijnde heeft verzet, niet zoozeer om het daarin be
lichaamde denkbeeld zelf, als wel om de wijze, waarop het
werd ingediend en het College het wilde uitvoeren. De in-