MAANDAG 5 JULI 1926.
73
wanneer de heer van Eek b.v. Zaterdag j.l. aanwezig geweest
was bij de demonstratie, welke de vereeniging op dit gebied
gehouden heeft, dan zou hij slechts lof kunnen hebben voor
de wijze, waarop zij haar taak waarneemt.
Spreker gelooft niet, dat de gemeente het beter zou doen.
YVat het bedrag van het subsidie betreft, aanvankelijk heelt
de Leidsche Zwemclub meer gevraagd, maar na onderling
overleg zijn Burgemeester en Wethouders en die Club tot
volkomen overeenstemming gekomen omtrent het bedrag van
het subsidie. De Leidsche Zwemclub heeft maatregelen ge
troffen om haar inkomsten te verhoogen en meent thans met
het voorgestelde bedrag voldoende haar taak te kunnen
volbrengen.
Het amendement van den heer van Eek is dus overbodig.
De heer van Eck wil niets zeggen ten nadeele van de
Leidsche Zwemclub, welke wellicht thans haar taak uitstekend
vervult, doch met een ander bestuur kan ook dit veranderen.
De gemeente mag een dergelijke belangrijke zaak niet over
laten aan de welwillendheid en opofferingsgezindheid van
particulieren, doch zij dient dat zelve te doen.
Yan een gemeentebestuur is het overigens geen houding
om den toestand van het reddingsmateriaal afhankelijk te
stellen van het al dan niet slagen van een propaganda-
feestavond.
Spreker handhaaft dan ook zijn amendement.
De heer Sanders meent, dat het kweeken van zwemmers
en speciaal van redders, wat voor het goed functionneeren
van een reddingsbrigade in de eerste plaats noodig is, niet
aan een gemeentebestuur kan worden opgedragen, maar in
betere handen is bij het bestuur van een zwemclub. De j.l.
Zaterdag gehouden demonstratie's hebben overtuigend aange
toond, dat deze zaak het best aan de Leidsche Zwemclub kan
worden toevertrouwd.
Wat aangaat de pogingen om meer geld te krijgen, de
feestavond is reeds daarvoor op touw gezet en heeft voldoende
inkomsten opgebracht om de Leidsche Zwemclub in staat te
stellen aan de geldelijke behoefte, wat de reddingsbrigade
betreft, te voldoen.
De Voorzitter zegt, dat men niet moet denken, dat de
gemeente niet zorgt voor reddingsmiddelen, zooals dreggen
enz.; wat dat betreft is het hier precies ingericht als in
andere gemeenten. Met den heer van Eck is spreker het dan
ook eensv dat de gemeente voor het noodige reddingsma
teriaal heeft te zorgen. Doch het redden, voor zoover dat
niet met reddingsmiddelen kan geschieden, kan men niet aan
politieagenten en brugwachters opdragen, omdat zij niet
allen kunnen zwemmen. Toen dan ook indertijd in den Zoe-
terwoudschen Singel een student is verdronken bij een
poging om een ander te redden, hebben den Raad adressen
bereikt, om dergelijke ongevallen in den vervolge zooveel
mogelijk te voorkomen.
Het eerste gevolg daarvan is geweest het inrichten van
een publieke ijsbaan op den Zoeterwoudschen Singel, voor
welker veiligheid het gemeentebestuur instaat.
Een tweede gevolg is geweest de oprichting van een vrij
willige reddingsbrigade, bestaande uit personen, die het redden
van drenkelingen geleerd hebben. Deze brigade heeft het
financieel niet kunnen volhouden en toen heeft de Leidsche
Zwemclub als het meest daarvoor aangewezen lichaam haar
taak overgenomen.
Wat nu het bedrag betreft, dat Burgemeester en Wet
houders voorstellen voor dit doel te geven, de Leidsche Zwemclub
heeft zich, na gepleegd overleg, daarmede vereenigd en het is dus
overbodig om dat te verhoogen. Zeer vele particulieren stellen er
prijs op, om hiervoor bij te dragen en het betreft hier een
zaak, welke beter behartigd wordt door particulieren dan
door de gemeente; er is dus geen enkele reden, dat de ge
meente deze zaak tot zich zou moeten trekken.
De heer Eerdmans wijst er op, dat de door de Leidsche
Zwemclub aan bruggen aangebrachte reddingsmiddelen als
haken enz. dikwijls een speelbal voor kinderen zijn. Spreker
is dan ook van meening, dat de heer van Eck meer in het
belang van de openbare veiligheid werkzaam zou zijn door
in zijn kring zijn invloed aan te wenden om dat tegen te
gaan dan door hier te bepleiten, dat de gemeente voor dit
doel wat meer geld moet besteden.
De heer van Eck begrijpt niet, waarom de heer Eerdmans
zich juist tot sprekers kring wendt. De studenten halen veel
meer baldadigheid uit dan de arbeidersjeugd en de heer
Eerdmans deed dus beter in zijn kring zijn invloed ten goede
aan te wenden.
Het amendement van den heer van Eck wordt met 17 tegen
12 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Eerdmans, Deumer, Bergers,
Heemskerk, van Rosmalen, Sanders, Reimeringer, Meijnen,
Mulder, Wilbrink, Zuidema, Eikerbout, Wilmer, Splinter,
Huurman, Spendel en Coster.
Vóór stemmen: de heeren Witmans, van Tol, Sijtsma,
Baart, Mevrouw van Itallievan Embden, de heeren van
Stralen, Schüller, Kooistra, Groeneveld, van Eck, Verweij en
Dubbeldeman.
(De heeren Huurman en Groeneveld waren inmiddels ter
vergadering gekomen.)
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
X. Voorstel tot wijziging van de begrooting, dienst 1926,
in verband met de toevoeging van een Secretaris aan de
Commissie van Advies voor Sociale Zaken.
(Zie Ing. St. No. 133.)
De heer Heemskerk geeft toe, dat het waarnemen van het
secretariaat door den Directeur in strijd is met artikel 16
der verordening, doch bij wil vragen, vooreerst of men niet
heeft nagegaan, of in de commissie zelve iemand te vinden
was, die belangeloos het secretariaat op zich wilde nemen
en voorts, indien niemand daartoe bereid mocht zijn, waarom
dan niet het secretariaat wordt opgedragen aan een ambtenaar
van den dienst voor sociale zaken of, gelijk met zoovele com-
missien geschiedt, aan een ambtenaar ter gemeente-secretarie?
Op die manier zou men de aan het voorstel van Burgemeester
en Wethouders verbonden kosten kunnen uitsparen.
De heer Kooistra kan zich grootendeels vereenigen met
het gesprokene door den heer Heemskerk en wijst er op,
dat dit voorstel absoluut geen opheldering geeft omtrent de
vraag, waarom een secretaris noodig is en dit geld moet
worden gevoteerd. Al hetgeen in het voorstel staat is reeds
bij de discussie omtrent de begrooting aangevoerd.
Het kan zijn, dat in het laatst verloopen halfjaar gebleken
is, dat een secretaris noodig is, doch de commissie geeft
daaromtrent geen opheldering, terwijl de Raad evenmin ver
neemt, hoevele vergaderingen er in dat halfjaar gehouden zijn,
waarbij de secretaris noodig zou zijn geweest.
Burgemeester en Wethouders voeren als bezwaar tegen
den bestaanden toestand aan, dat het in strijd is met artikel
16 der betreffende verordening, dat de Directeur het
secretariaat waarneemt, maar deze verordening had in over
eenstemming gebracht moeten worden met het Raadsvotum
van 10 December 1925.
Worden er dan ook door het College voor het voorstel
geen andere motieven aangevoerd, dan zal spreker daartegen
stemmen.
De heer Sanders zegt, dat bij deze Commissie, zooals trou
wens bij elke commissie, behoefte bestaat aan een secretaris
spreker kan zich niet een commissie zonder secretaris voor
stellen.
Burgemeester en Wethouders hebben met hun voorstel
gemeend het den Raad gemakkelijk te maken om tot den
ouden toestand terug te keeren door thans een bedrag van
slechts 300.aan te vragen.
De heer Heemskerk heeft gezegd, dat het misschien wel
mogelijk zou zijn om een secretaris uit de leden te benoemen
of anders daarvoor te nemen een van de ambtenaren van
het Stadhuis. Spreker heeft in die richting geen pogingen in
het werk gesteld, aangezien hij, evenals de meerderheid der
Commissie, er prijs op stelt, dat als secretaris zal optreden
een jurist.
Spreker noch de Commissie willen iets afdoen aan de capa
citeiten van den Directeur van den dienst voor sociale zaken,
die een bij uitstek practisch man is en zijn taak zeer goed
behartigt, maar desondanks meenen spreker en de commissie,
dat ook noodig is iemand met juridisch inzicht in sommige
zaken.
Het voorstel is in de Commissie met overgroote meerder
heid van stemmen aangenomen. In de Commissie zelve is
dus de behoefte aan een secretaris gebleken en spreker
beveelt den Raad dan ook met den meesten aandrang aan
haar dien secretaris niet te onthouden. Het werk der Com
missie zal dan zoo goed mogelijk tot zijn recht komen.
Aan den heer Kooistra antwoordt spreker, dat het aantal
vergaderingen, dat de Commissie houdt, hem thans niet
bekend is, maar dat hij denkt, dat de Commissie dit jaar een
tiental malen heeft vergaderd.
Er komt bij, dat de geschiedenis van het secretariaat deze
is, dat de secretaris niet alleen de notulen der vergaderingen
maakte indien dat het geval was, dan zou wel een van
de Commissie-leden bereid zijn dat te doen maar ook hielp