82 MAANDAG 5 JULI 1920. van ƒ26.26 per leerling uit Leiden, zijnde de kosten der school per leerling, terwijl de meerderheid van Burgemeester en Wethouders voorstelt om 60 van het tekort op de sehool- rekening, verminderd met de winst van de vereenigingsrekening, te geven; men kan dus nooit meer subsidie krijgen dan ge vraagd is. De heer Knuttel zegt, dat de Raad van die onderscheiding tusschen vereenigingsrekening en schoolrekening niets afweet. Er is geen enkele reden om hier subsidie te verleenende gemeente heelt absoluut geen zeggenschap over deze school en er is geen enkel gemeentebelang medë gediend, dat enkele personen nog weer eens een sectarisch schooltje naast de openbare oprichten. Het heeft de strekking het onderwijs minder wetenschappelijk te maken en daaraan doet spreker niet mee. De heer Zuidema heeft met verbazing en met groote teleur stelling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders kennis genomen. Het betreft hier een bescheiden aanvrage van een inrichting, die voor de gemeente van algemeen belang is. Desondanks wil de minderheid van Burgemeester en Wethouders dit verzoek van de hand wijzen, terwijl de meer derheid op het kleine bedrag, dat gevraagd wordt, nog heel wat wil beknibbelen. Zij wil 60% geven, berekend naar het aantal leerlingen uit Leiden, d. i. 720.en, als de ver- eeniging een saldo heeft, zal dat er eerst nog afgetrokken moeten worden. Het is spreker onbegrijpelijk, hoe dit College van Burgemeester en Wethouders met een dergelijk voorstel is kunnen komen. De meerderheid voert als argument voor het toekennen van een subsidie aan, dit door het bestaan van deze school aan de gemeente kosten worden bespaard, maar er zijn daar voor nog wel meer motieven. Blijkens het aantal leerlingen, dat deze school bezoekt, stelt een groot aantal ouders prijs op dit onderwijs en bovendien zijn er menschen, die zich hier hebben gevestigd, uitsluitend omdat die school hier be stond; de aantrekkelijkheid van Leiden als woonplaats wordt er dus door bevorderd. Verder stijgt door het bestaan van een inlichting als deze, welke 47000,aan salarissen uitkeert, de opbrengst der belastingen allicht met een 3000.— terwijl nog een indirect voordeel is, dat de ambachtslieden aan zulk een school verdienen en dat de leeraren hun inkoo- pen te Leiden doen. Waar deze school dus voor Leiden van niet geringe betee- kenis is en door een deel der bevolking op prijs wordt gesteld, vraagt spreker, of het wel billijk is om slechts 720.als maximum-subsidie beschikbaar te willen stellen, als men in aanmerking neemt, dat de gemeentelijke H. B. een tekort heeft van 146000.—, elke leerling kost aan de gemeente 500.het gymnasium een tekort heeft van ƒ42000.—, de ambachtsschool, de vakschool voor meisjes en het Leidsch Muziekcorps een subsidie krijgen van respectievelijk 34000. 35000.— en f 4000.—. Een praeadvies als dit zou naar spreker meent niet zijn uitgebracht door de Wethouders van Rotterdam en den Haag, hoewel die geen voorstanders zijn van het bijzonder onder wijs. Spreker dient een voorstel in om het gevraagde sub sidie te verleenen en doet een beroep op de rechterzijde, in het bijzonder op den Wethouder, om vóór dit voorstel te stemmen, wegens de groote beteekenis, die deze inrichting voor Leiden heeft. Spreker doet ook een beroep op de linker zijde; al gevoelt die in het algemeen niet voor het bijzonder onderwijs, zij moet toch wel iets voor de billijkheid gevoelen. De Voorzitter deelt mede, van de heeren Zuidema en Eikerbout het navolgende voorstel te hebben ontvangen: »Ondergeteekenderi stellen voor aan de Vereen, voor Christe lijk Middelbaar Onderwijs te Leiden de gevraagde subsidie over 1923 tot een bedrag van ƒ1281.37 te verleenen." Het voorstel van de heeren Zuidema en Eikerbout wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Deumer betuigt er zijn dankbaarheid over, dat sommige leden deze inrichting, ondanks het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, willen tegemoetkomen. Spreker wijst op de belangrijke opofferingen, welke de ouders zich getroosten door hun kinderen naar deze school te zenden en op de schoolgelden, die beduidend hooger zijri dan die voor het openbaar middelbaar onderwijs in Leiden. Deze school voorziet in een behoefte, niet alleen voor Leiden, maar ook voor de omstreken; gedurende den cursus 1924/25 hebben 56 kinderen uit. Leiden en 63 uit de buitengemeenten de school bezocht. Vrijwel alle naburige gemeenten hebben een beduidenden toeslag gegeven; een daarvan heeft het pas in de afgeloopen week gedaan. Spreker acht het gewenscht, dat aan de aanvrage van de vereeniging wordt voldaan, en hoopt dan ook, dat niet alleen de rechterzijde, maar ook de linkerzijde haar stem aan het voorstel van den heer Zuidema zal geven. Zelfs doet spreker een beroep op de sociaal-democraten om hier hetzelfde breede standpunt in te nemen, dat onlangs hun partijgenooten te Amsterdam hebben ingenomen, toen daar door den Raad werd besloten een garantie te stellen van 900.000.voor de stichting van een gebouw voor de Amsterdamsche Jongemannenvereeniging, welk voorstel door de heeren de Miranda en Gulden op waardige wijze werd verdedigd. De heer Verweij zal zich alleen bepalen tot een keuze tusschen het oordeel van de meerderheid en dat van de minderheid van het College. Hij vreest, dat door het toestaan van dit subsidie een ge vaarlijk precedent zou worden geschapen; ook andere bij zondere schoolbesturen zullen wel met dezelfde financiëele bezwaren te kampen hebben en wat men aan het eene geeft, kan men aan het andere niet weigeren. De gemeente moet zich op dien weg met begeven, temeer omdat hetgeen hier ge vraagd wordt op geen wettelijk voorschrift berust. De voorstanders van het bijzonder middelbaar onderwijs hebben deze school verlangd, omdat zij baas in eigen huis wilden zijn; welnu, daaraan zijn consequentie's verbonden, o. a. dat men voor een tekort kan komen te staan. En zou men dan voor dat tekort de gemeente willen aanspreken, die niet den minsten invloed op het financiëel beheer kan uitoefenen? Aan een dergelijk streven mag men niet tegemoet komen en sprekers fractie sluit zich dan ook bij de minderheid van Burgemeester en Wethouders aan. De heer Wilmer zegt, dat de gemeente door de financiëele gelijkstelling wel niet verplicht wordt tot dit subsidie, maar dit is geen argument om het niet te geven, omdat er zooveel inrichtingen onverplicht worden gesubsidieerd. Men moet deze zaak op zich zelf bezien, afgezien van de al of niet be staande wetsbepalingen. Spreker zal dan ook gaarne stemmen voor het voorstel van den heer Zuidema, waar het een zoo gering bedrag voor een zeer nuttige inrichting betreft. De heer Reimeringer zegt, namens de minderheid van Burgemeester en Wethouders, niet te zullen spreken over de al of niet wenschelijkheid van een Christelijke H.B. S., doch alleen over de financiëele quaestie. Spreker is het er niet mee eens, dat die school de lasten van Leiden vermindert; men weet niet, of al die 56 leerlingen op andere scholen zouden gekomen zijn. Nu wordt er gezegd: als de leerlingen uit de buitenge meenten de gemeentelijke H.B. S. bezochten, zou dit Leiden meer kosten, doordat parallelklassen gevormd zouden moeten worden. Dit is zoo, maar daartegenover staat, dat de buiten gemeenten voor een leerling op de Christelijke H.B. S. 26.26 moeten betalen en voor een op de gemeentelijke H. B. S. 180.hetgeen een aanzienlijk voordeel voor die gemeenten beteekent. Geeft men nu het gevraagde subsidie, dan betaalt Leiden datgene, wat de buitengemeenten te weinig betalen en daarom is spreker er tegen. De Voorzitter zegt, dat men er wel niet aan zal twijfelen, dat spreker aan de Christelijke H. B. S. een goed hart toe draagt. En spreker zou dan ook thans niet tot de minderheid van het College behooren, indien er een wettelijke regeling bestond omtrent de verhouding van de gemeenten tot de bijzondere H. B. S.en, zooals die met betrekking tot het lager onderwijs en het nijverheidsonderwijs bestaat. Ten aanzien van de bijzondere hoogere burgerscholen staat de zaak evenwel geheel anders; deze scholen hebben alleen een band met het Rijk. Er wordt aangevoerd, dat deze school geld aan Leiden uitspaart, maar dat zou alleen het geval zijn, indien door haar bestaan het vormen van parallelklassen in de gemeente lijke H.B. S. werd vermeden, hetgeen nog dubieus is, omdat dit afhankelijk is van het aantal leerlingen in de verschillende klassen van laatstgenoemde school. Spreker is niet tegen een Christelijke H.B. S., omdat deze aan de ouders, die voor hunne kinderen Christelijk onderwijs wenschen, daartoe de gelegenheid biedt en haar bestaan dus ideeële en intellectueele winst beteekent, maar gezien het systeem van de wet, vraagt spreker: waar beginnen wij en waar blijven wij? Deze school kan onmogelijk staan of vallen met een bedrag van ƒ1200.Maar bovendien is spreker met den heer Reimeringer van oordeel, dat de buitengemeenten het eerst aangewezen zijn om het tekort der school te dekken, omdat zij het zijn, die in de eerste plaats van het bestaan van die school voordeel hebbenimmers bestond zij niet, dan zouden zij aan Leiden ƒ180.per leerling van de gemeentelijke H.B. S. moeten betalen. Burgemeester en Wethouders hebben dan ook reeds besloten aan het bestuur der school den wenk te geven, om in die richting dekking van het tekort te zoeken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 12