80
MAANDAG 5 JULI 1926.
Mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Wilmer, Splinter,
Knuttel en van Eek.
(De heer Groeneveld had de vergadering inmiddels verlaten).
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8J uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te 8j- uur.
Thans zijn afwezig mevrouw van Itallievan Embden en
de heer van Hamel.
Aan de orde is:
XIV. Voorstel om over te gaan tot den bouw van een
schoolgebouw, bestemd voor gewoon lager onderwijs, op het
terrein aan de Driltstraat en aan de Noordzijde van het ver
lengde der Atjéhstraat en tot beschikbaarstelling van de voor
den bouw en de inrichting van de school benoodigde gelden.
(Zie Ing. St. No. 137.)
De heer Spendel zegt tegen dit voorstel alleen uit zuiver
financiëel oogpunt bezwaren te hebben. In de toelichting
openbaart zich dan ook een zekere angst voor aanmerkingen
van derden. Spreker citeert een gedeelte van deze toelichting,
waaruit blijkt, dat er in het algemeen geen gebrek aan plaats
ruimte is op de scholen, ja, te eeniger tijd zelfs tot opheffing
van klassen of van een school zal moeten worden overgegaan;
vanzelf komt dan de gedachte op, of dit voorstel wel gerecht
vaardigd is.
Als hoofdmotief voor den bouw van een nieuwe school in
dit stadsgedeelte wordt opgegeven, dat de door de kinderen
af te leggen afstanden naar de reeds bestaande scholen te
groot worden, maar aan dat bezwaar is men tegenwoordig
wel ontgroeid; kinderen, die de bijzondere scholen bezoeken,
moeten soms wel 2 of 3 maal 10 minuten loopen. Als men
in elke zich ontwikkelende stadswijk scholen moet gaan bouwen,
zal dat aanzienlijke uitgaven van de gemeentekas vergen.
Spreker zou die uitgaven niet gewettigd achten met het oog
op de noodzakelijke bezuiniging en op het streven om het
vermenigvuldigingscijfer zoo laag mogelijk te houden, om te
voorkomen, dat de beter gesitueerden de gemeente metterwoon
verlaten, waarvoor het gevaar toch al groot is, omdat de belas
ting hier in vergelijking met andere gemeenten enorm hoog is.
Geeft men toe aan den wensch van in een bepaalde stads
wijk wonende ouders, om hunne kinderen niet te ver te laten
loopen voor het bezoeken van de school, dan zal men ten
slotte ook moeten toegeven aan daarmede parallel loopende
verlangens en in elke stadswijk een zwembad, een kinder
speelplaats enz. moeten aanbrengen.
Bij de stukken ligt een rapport van de Commissie van
Fabricage, welke er ernstig op aandringt, dat de gemeente
niet dan bij hooge noodzakelijkheid tot het stichten van de
school te dezer plaatse zal overgaan.
Hoewel deze zaak niet tot hare competentie, maar tot die
van de afdeeling Onderwijs behoort, had men toch in de
Commissie van Fabricage die zaak onder de oogen moeten
zien. Wel staat in de stukken, dat zij zich met het voorstel
kan vereenigen, doch dit wil alleen zeggen, dat de Commissie
tegen de voorgestelde inrichting geen bezwaar heeft.
Erger is het evenwel, dat men in de stukken kan lezen,
dat de school aan het Schuttersveld en misschien nog enkele
andere geheel zullen leegloopen of niet voldoende bevolkt
zullen zijn. Spreker moet er dan ook ernstig voor waarschuwen
om niet voetstoots over te gaan tot het bouwen van een
nieuwe school; laat men liever dien bouw trachten te voor
komen door overplaatsing van de kinderen.
Bovendien zal er bij de /^O.OOO.wel wat bijkomen, zoodat
de school in totaal wel ruim een ton zal kosten.
Spreker zal dan ook, tenzij hij door den Wethouder over
tuigd wordt, tegen dit voorstel stemmen.
De heer Verweij zegt, dat de Lager Onderwijswet 1920
aan de gemeentebesturen den plicht oplegt voor voldoend
lager onderwijs te zorgen. Men moet zich dus laten leiden
door de vraag, of een bepaalde school noodig is en of het
geld daarvoor nuttig besteed is. Nu heeft de heer Spendel
niet aangetoond, dat in die wijk geen behoefte bestaat aan
een openbare school. Het Comité van Actie voor de Openbare
School heeft in de wijk De Kooi op lijsten 212 handieeke-
ningen van ouders, vertegenwoordigende 293 kinderen van
3 tot 6 jaar, verzameld, die een voorziening in de schoolbe-
hoefte daar wenschen, zoodat men de eerste drie jaren op een
kleine honderd aanmeldingen per jaar kan rekenen, waaruit
blijkt, dat inderdaad aan een school daar groote behoefte
bestaat. Waar de school aan de Medusastraat en die aan
den Zuidsingel in de toekomst niet voldoende ruimte zullen
kunnen bieden in verhouding tot de aanvragen naar onder
wijs, kan men niet met eenigen redelijken grond tegen den
bouw van een nieuwe school in dit stadsgedeelte bezwaar
maken.
Het bezwaar van den heer Spendel ten aanzien van de
gemeentefinanciën doet spreker buitengewoon vreemd aan.
Hij had gaarne gezien, dat de heer Spendel dat eens mar
voren had gebracht bij aanvragen van gelden voor het bijzon
der onderwijs, o. a. die voor het aanbrengen van centrale
verwarming in Roomsch-Katholieke scholen, welke in haar
consequentie's een uitgave van ƒ100.000.voor de gemeente
tengevolge had en welke niet direct noodzakelijk is te achten.
Waar in dit stadsgedeelte, zooals duidelijk is aangetoond,
groote behoefte aan schoolruimte bestaat, zou de Raad niet
alleen onverstandig, maar ook in strijd met de wet handelen,
indien hij dit voorstel afstemde.
De heer Zuidema verwondert zich er over, dat hetzelfde
comité van actie voor openbaar onderwijs, dat kort geleden
zijn verbazing e; over uitsprak dat onder de kinderen, voor
wie een bijzondere school werd gevraagd, er waren, die nog
niet den schoolplichtigen leeftijd hadden bereikt, thans komt
met een lijst van kinderen van 3 tot 6 jaar. Daarmede is de
actie van het comité tegen de bijzondere school geoordeeld.
Wanneer behoefte bestaat aan een school, zooals Burge
meester en Wethouders thans voor dit stadsgedeelte aantoo-
nen, zal spreker zich tegen den bouw niet verzetten, al moet
hij opmerken, dat het z. i. beter was geweest indertijd het
advies van de Plaatselijke Schoolcommissie te volgen en in de
buitenwijken te bouwen, niet in de binnenstad, omdat de
bevolking zich naar de buitenstad verplaatst.
Burgemeester en Wethouders stellen deze zaak wel wat al
te eenvoudig voor, waar zij zeggen, dat er alleen in zooverre
verband bestaat tusschen eventueele opheffing van enkele
klassen of van een geheele school en den bouw van deze
nieuwe school, dat, als die opheffing in de naaste toekomst
noodig is, het daardoor vrijkomend personeel naar de nieuwe
school zal kunnen worden overgeplaatst. Het College ziet hier
voorbij, dat dan het gebouw en de leermiddelen van die
opgeheven school er nog zijn, hetgeen financiëel nadeel mee
brengt. Spreker wil evenwel niet napleiten over het destijds,
in overeenstemming met het advies van Burgemeester en
Wethouders, genomen besluit, en aanvaardt het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, wanneer in die omgeving een
school noodzakelijk is.
Buiten den grond en buiten het meubilair zal die school
ƒ70.000.— kosten, dus ƒ10.000.— per lokaal. Toen Burge
meester en Wethouders echter onlangs den verbouw van de
school Lusthoflaan verdedigden, werden de kosten geraamd
op slechts ƒ5000.per lokaal. Hoe komt het, dat de kosten
ineens zoo gestegen zijn? Men zal zeggen: het betreft hier
het bouwen van een nieuwe school en het ging toen over
het verbouwen van een bestaande. Dit gaat evenwel niet op,
want de school aan de Lusthoflaan is een mooi gebouw,
misschien wel een beetje te mooi en wanneer men daar een
verdieping op gaat zetten, moet die in overeenstemming zijn
met het bestaande gedeelte; die lokalen moeten dus betrekke
lijk duur zijn.
Spreker is verder getroffen door den grooten spoed, die bij
deze zaak betracht wordt, terwijl het, toen de aanvrage van
de Gereformeerde Schoolvereeniging aan de orde was, wel een
half jaar geduurd heeft, voordat de onderhandelingen waren
afgeloopen; deze zaak was echter in enkele weken voor elkaar.
Uitde stukken blijkt, dat de Plaatselijke Schoolcommissie slechts
weinig tijd heeft gehad om deze zaak te onderzoeken. Spreker
keurt het maken van spoed niet af, maar hij acht het eigen
aardig, dat de zaak, wanneer het het bijzonder onderwijs
betreft, altijd zeer langzaam wordt aangevat. Overigens kan
spreker zich geheel met het voorstel vereenigen.
De heer Meijnen zegt den bouw van deze school zoolang
mogelijk te hebben tegengehouden, daar hij het met den
heer Spendel eens is, dat men te Leiden de zuinigheid moet
betrachten. Spreker heeft pas den moed gehad dit voorstel
in te dienen, toen hij door verschillende onderzoekingen de
absolute zekerheid had gekregen, dat die school er moest
komen. Hier is geen streven naar het bouwen van een nieuwe
school, maar alleen een streven om te voldoen aan de ver
plichtingen, die de wet oplegt.
En de wet zegt, dat het gemeentebestuur heeft te zorgen
voor voldoend onderwijs in een voldoend aantal scholen. Nu
kan men van meening verschillen over de beteekenis der
woorden »voldoend aantal scholen", maar voor spreker staat
vast, dat deze school onmisbaar is en met Maart 1927 klaar
dient te zijn.
Spreker doet den heer Spendel opmerken, dat badhuizen
en zwemplaatsen niet bij de wet zijn voorgeschreven, open
bare scholen wel.
Burgemeester en Wethouders hebben hier ook rekening te