MAANDAG 14 JUNI 1926.
67
De heer Meijnen brengt in de eerste plaats dank aan de
leden, die het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
hebben gesteund.
Wat betreft de quaestie van de verpleging van zenuwlijders,
waarover door verschillende leden gesproken is, Burgemeester
en Wethouders hebben willen laten uitkomen, dat het voor
de gemeente onmogelijk is om bij het toenemen van hun
aantal als gevolg van het drukke leven te zorgen voor een
gelegenheid, waar zij allen zouden kunnen worden opgenomen,
zoodat men zich moet beperken tot de ernstigste gevallen.
Met deze zenuwpatiënten verkeert men in een eenigszins
ander geval dan met andere patiënten. Er bestaat een wette
lijke verplichting om krankzinnigen op te nemen en wat aan
gaat de zieke armen schrijft de Armenwet voor, dat voor hen
gezorgd moet worden, maar dergelijke wettelijke verplichting
bestaat niet ten opzichte van zenuwpatiënten. Spreker wil
niet beweren, dat daarmede alles gezegd is, maar men mag
dit toch niet uit het oog verliezen.
Ook valt te wijzen op de enorme kosten, welke de verpleging
van dergelijke patiënten vergt. Wanneer ze niet opgenomen
kunnen worden in de kliniek van prof. Jelgersma, dan kost
de goedkoopste wijze van verpleging in »Rhyngeest" nog
900.per jaar.
Het is dus de taak van het gemeentebestuur om ook hier
niet verder te gaan dan hoog noodig is.
Aan prof. Eerdmans, die heeft gevraagd wat bedoeld wordt
met »de nader te bepalen tarieven", waarvan in punt 4
sprake is, antwoordt spreker, dat dit niet ziet op de kosten
per dag van de verpleging in de ziekenhuizen die zijn
bekend: regel is 2.50, doch voor patiënten, die in een af
zonderlijk vertrek moeten liggen, 3.50, tenzij, als meerdere
van dergelijke patiënten zonder bezwaar in dezelfde zaal kun
nen vertoeven, nog eenige reductie wordt toegestaan maar
op de tarieven van de chirurgen voor het geval er operaties in
particuliere ziekenhuizen moeten plaats hebben.
Spreker zal nu niet breedvoerig ingaan op de wenschelijk-
heid en de noodzakelijkheid van oprichting van een gemeen
telijk ziekenhuis, want die kwestie is verleden jaar, toen het
voorstel van den heer Witmans en Mevrouw Dietrichde
Rooij aan de orde was, uitvoerig behandeld, maar wat des
tijds tegen de noodzakelijkheid dier oprichting is aangevoerd
is niet alleen nog ten volle van kracht, maar heeft aan
kracht gewonnen, omdat men thans veel verder is met den
afbouw van het Academisch Ziekenhuis en omdat het Diaco-
nessenhuis er een groot aantal kamers bij bouwt, terwijl ook
het Sint-Elisabethsgesticht veel meer ruimte biedt en zal
bieden dan ten vorigen jare het geval was.
Spreker sluit zich aan bij hetgeen de heer Wilmer heeft
geantwoord aan den heer Witmans in zake de opdracht, die
aan Dr. Horst is gegeven en bij de opmerking van Mevrouw
van Itallie, dat het feit, dat deze ambtenaar na de zaak te
hebben bestudeerd tot de conclusie is gekomen, dat een ge
meentelijk ziekenhuis niet noodig is, van buitengewoon veel
beteekenis is, omdat daaruit blijkt, dat bij hem de velen
aangeboren expansie-geest voldoende beteugeld wordt door
het gezond verstand. Laten zij, die neutrale inrichtingen nood
zakelijk achten, zeiven het voorbeeld volgen van degenen,
die de »kerkelijke" inrichtingen hebben gesticht en in stand
houden.
Spreker onderschrijft niet de meening van den heer Wit
mans, dat de gemeente meer en meer op het particulier
initiatief gaat parasiteeren. Economisch zou het heel juist zijn,
indien men het particulier initiatief meer en meer ging
steunen.
Het Academisch Ziekenhuis is bovendien tegenwoordig niet
meer alleen een leerschool, maar ook een ziekenhuis. Dit blijkt
wel uit het feit, dat zoovele particulieren daar opgenomen
worden in tegenstelling met vroeger, toen opneming alleen
kon geschieden via het gemeentebestuur, wanneer het bepaalde
gevallen ten dienste van het onderwijs betrof. Thans kan
men vrij gemakkelijk, voor zoover er plaats is, opgenomen
worden.
De praktijk heeft dus geleerd, dat wat men zich vroeger
heeft voorgesteld met betrekking tot de wenschelijkheid van
een gemeentelijk ziekenhuis, thans niet meer op voldoende
gronden steunt.
Spreker weet niet precies wat de heer Witmans bedoelt
met »het oude mannenhuisje", dat men voornemens zou zijn
geweest op te richten. Spreker gelooft niet, dat dit ooit in
de bedoeling heeft gelegen en nog veel minder is er een
ontwerp voor geweest.
Voor ouden van dagen moet er een verpleeginrichting zijn,
omdat het niet altijd gemakkelijk is, hen op economische
wijze onder dak te brengen. Het betreft hier menschen, die
niet zoozeer medische behandeling behoeven als wel ver
pleging, en nu heeft het altijd zeer veel moeite gekost om
die menschen behoorlijk onder dak te krijgeD.
Intusschen heeft ook de Directeur van den Geneeskundigen
Dienst zijn wensch naar een dergelijke verplegingsinrichting
losgelaten, sinds hij wist, dat reeds betere gelegenheid bestond
en nog zou komen voor opneming van dergelijke personen
in het Academisch Ziekenhuis, in het Diaconessen huis en in
het St. Elisabethsgesticht. Verder zijn er nog plannen van
Roomsch-Katholieke zijde om een rusthuis op den Heerensingel
op te richten.
Thans worden deze menschen reeds opgenomen in het Dia-
conessenhuis en voor het meerendeei in het St. Elisa
bethsgesticht. Spreker weet niet, of het Academisch Ziekenhuis
reeds dergelijke menschen opneemt.
Op de vraag van den heer Groeneveld wat geleid heeft tot
de wijziging, welke Burgemeester en Wethouders in de con
clusie sub 4° van het voorstel hebben aangebracht, antwoordt
spreker, dat de oorspronkelijke redactie aanleiding heeft ge
geven tot misverstand, zoodat het College heelt getracht
daarin te voorzien. De bedoeling van de oorspronkelijke zin
snede was om te voorkomen, dat degenen, die de zieken
behandelen, bij de beslissing over de vraag, of er plaats is
voor de menschen in het Academisch Ziekenhuis, zouden
worden gesteld voor de keuze tusschen hun geweten en hun
beurs. Er konden er onder deze doktoren wellicht zijn, die
zich financiëel geïnteresseerd zouden vinden bij het geven van
een ontkennend antwoord op een dergelijke vraag. Dat is
niet de bedoeling geweest, maar de uitsluiting, welke in de
oorspronkelijke conclusie stond, heeft in de kringen der aan
het Ziekenhuis verbonden doktoren een onaangename stemming
veroorzaakt, met het gevolg, dat hedenmorgen van de afdeeling
Leiden en Omstreken der Maatschappij tot Bevordering van
de Geneeskunst een verzoek is ingekomen om de redactie van
de conclusie sub 4° zoo te wijzigen, dat bij de chirurgische
behandeling degenen, die aan het Academisch Ziekenhuis zijn
verbonden, niet bepaald zouden worden uitgesloten. Men
dacht, echter ten onrechte, dat die opzettelijke uitsluiting de
bedoeling was, maar nu die opvatting eenmaal had post
gevat, achtten Burgemeester en Wethouders het gewenscht
er rekening mede te houden en dat heeft geleid tot de voor
gestelde wijziging in de redactie.
Er komt nog iets bij. Verleden week Vrijdag heeft zich het
volgende voorgedaan. De Directeur van den Geneeskundigen
Dienst vroeg aan het Academisch Ziekenhuis of er plaats was
voor het opnemen van een patiënt en kreeg een ontkennend
antwoord, maar, toen hij nog even aanhield en vroeg of het
niet geschikt kon worden door onderling overleg het gold
een man, die moest worden geopereerd kwam er na een
half uur bericht, dat er wel plaats was. Dat is natuurlijk geen
opzet, maar een gevolg van de omstandigheid, dat bij drukte
de zaken vaak telefonisch worden afgedaan en dan niet met
de noodige accuratesse worden behandeld. Als men nu weet,
dat men in zulk een geval, waarin de chirurg moet optreden,
bij opneming in een particulier ziekenhuis dadelijk komt te
slaan voor een uitgave van 1U0.— of 150.is het toch
wel de moeite waard even een secuur onderzoek in te stellen.
Nu is de patiënt opgenomen en wordt hjj behandeld door
de aan het Academisch Ziekenhuis verbonden chirurgen.
Deze wijziging heeft dus haar ontstaan te danken aan de
aanmerkingen, welke aangevoerd zijn tegen de oorspronkelijke
redactie van punt 4.
Die uitsluiting is dus nu vervallen. Ook degenen, die aan
het Academisch Ziekenhuis verbonden zijn, kunnen in gevallen,
dat zoo'n patiënt wordt opgenomen in een particulier zieken
huis, die operatiën doen.
Aan den anderen kant is er ook zooveel mogelijk voor
gezorgd, dat de vraag, of er plaats is in het Academisch
Ziekenhuis, zeer secuur onder de oogen gezien wordt; die
vraag moet beantwoord worden door het hoofd van de be
trokken afdeeling; dat is de hoogleeraar zelf en, bij zijn
afwezigheid, de eerste assistent.
Zoodoende heeft men de zekerheid, dat die vraag met meer
ernst dan voorheen onder de oogen gezien zal worden. De
Directeur van den Geneeskundigen Dienst zal nu beschikken
over een schriftelijke verklaring en deze heeft voor hem
natuurlijk beteekenis.
De heer Groeneveld is tegen den laatsten zin, die aan
punt 4 is toegevoegd.
Volgens den Wethouder zal opneming buiten het Acade
misch Ziekenhuis alleen mogelijk zijn, wanneer daar plaats
gebrek is, hetgeen moet blijken uit een schriftelijke verklaring,
door het hoofd van de betrokken afdeeling aan den Directeur van
den Geneeskundigen Dienst te verstrekken.
Dit lijkt spreker eigenlijk een maatregel tegen dien Directeur,
welke spreker onnoodig voorkomt. Gebrek aan plaats in het
Academisch Ziekenhuis behoeft niet door de schriftelijke verkla
ring van den betrokken hoogleeraar te worden bewezen. Dit is
ook practisch onuitvoerbaar. De Wethouder kan het zoo zeggen,
maar wanneer, b.v. bij het gebeuren van een ongeluk, iemand
onmiddellijk in een of ander ziekenhuis moet worden opge
nomen, kan dat voorschrift, b.v. als de betrokken hoog
leeraar niet dadelijk te bereiken is, tot vertraging en dus voor