66 MAANDAG 14 JUNI 1926. dan wordt voor verschillende soorten van lijders de gelegen heid geopend om verpleegd te worden in andere zieken- inrichtingen en de daaraan verbonden kosten blijken, voor wat betreft lijders aan open longtuberculose, te zijn ten hoogste ƒ3.50 (punt 2). Verder wordt in punt 4 gesproken van patiënten, die aan andere ziekten lijden, zoowel personen, die aan interne ziekten lijden, als personen, die chirurgische behandeling moeten hebben, terwijl dan ten slotte wordt bepaald, dat de verpleging zal plaats hebben tegen een nader door het College vast te stellen tarief. Heeft dit nu betrekking alleen op de chirurgische behandeling of ook op de verpleeg- kosten in de ziekeninrichtingen? In het laatste geval zou de Raad feitelijk een beslissing nemen, waarvan hij de draag kracht niet kan overzien. De verplegingskosten zullen zeer verschillen naar gelang van de plaats, die men in de zieken inrichtingen heeft. Wanneer gezegd werd, dat de verplegings kosten niet meer zullen bedragen, dan 3.50 per dag, waarvan dan teruggevorderd wordt volgens het tarief, dat straks aan de orde zal komen, dan zou men weten waaraan men toe is. Spreker zou dienaangaande gaarne eenige inlichtingen hebben. De heer Witmans is het eens met den heer Knuttel, dat er te Leiden alleszins plaats is voor een gemeentelijk ziekenhuis. Intusschen, sprekers voorstel in die richting is verleden jaar verworpen en hij zal daarop thans niet verder terugkomen. Wanneer men nagaat de discussie, gevoerd in 1920, toen aan de orde was het in het leven roepen van de functie van Directeur van den Geneeskundigen Dienst, dan blijkt dat toen schering en inslag was, dat er moest komen een ge meentelijk ziekenhuis. Ook de Burgemeester heeft toen zeer uitdrukkelijk betoogd, dat het daarheen moest, omdat het Aca demisch Ziekenhuis niet anders dan een leerschool was. Het toenmalig Raadslid, de heer de Lange, sprak in denzelfden geest en de heer van der Lip onderstreepte het op uitstekende wijze. Men is thans vijf jaar verder. Men heeft een Directeur van den Genéeskundigen Dienst en deze is op grond van de studie, welke hij van de zaak heeft gemaakt, tot de conclusie gekomen, dat hij feitelijk overbodig is, omdat een gemeente lijk ziekenhuis, waarvan hij chef zou worden, onnoodig moet worden geacht. Spreker komt er, evenals de heer Knuttel, tegen op, dat men menschen, die niet in het Academisch Ziekenhuis willen opgenomen worden, dwingt zich te laten verplegen in een inrichting van religieusen aard. Yoor zijn persoon zou spreker er geen bezwaar tegen hebben, maar er zijn eenmaal men schen, die in een neutrale inrichting wenschen verpleegd te worden. Spreker hoort daar zeggen: laten zij die dan zei ven bouwen 1 Maar Leiden doet niet anders dan parasiteeren op het parti culier initiatief, wat spreker afkeurt. Het Academisch Ziekenhuis wordt feitelijk de toevlucht en nu gaat het zijns inziens niet aan, de menschen over te leveren aan allerlei handelingen, die niet iedereen zich wil laten wel gevallen. Bij aanneming van dit voorstel komt men op den ver keerden weg, want Leiden wordt dan op ziekenhuisgebied afhankelijk van particuliere inrichtingen. Dezer dagen werd spreker gevraagd, mede in verband met het feit dat Vlissingen kort geleden besloot tot den bouw van een gemeentelijk ziekenhuis, waarvan de kosten 420.000. zullen bedragen, of hij opnieuw een voorstel zou indienen, maar wellicht zal hij daartoe wel gelegenheid vinden bij de behandeling van de begrooting. De Directeur van den Geneeskundigen Dienst, aan wien indertijd is opgedragen plannen te ontwerpen en kostenbereke ningen voor den bouw en de inrichting van een gemeentelijk ziekenhuis, komt nu alleen op grond van algemeene argu menten betoogen, dat zulk een ziekenhuis onnoodig is, maar een kostenberekening hebben de Raadsleden nooit gezien. Ook het zoogenaamde oude mannenhuisje komt er niet. Die categorie van patiënten zal nu alleen in het Sint Elisa- bethsgesticht verpleegd worden. Het gaat niet aan die patiënten hetzij naar het Academisch Ziekenhuis, hetzij naar een religieuse inrichting te verwijzen. Mevrouw van Itallie—van Embden meent, dat er te Leiden voldoende verpleegruimte zal komen als gevolg van de uit breidingen, welke zoowel de particuliere ziekeninrichtingen als het Academisch Ziekenhuis ondergaan. Spreekster is van meening, dat, wanneer de Directeur van den Geneeskundigen Dienst, na gemaakte studie, tot de conclusie komt, dat een gemeentelijk ziekenhuis niet noodig is, men op dat oordeel gerust kan vertrouwenambtenaren toch zijn in den regel geneigd hun taak uit te breiden en door groote werken ter hand te nemen zich gewichtig te maken. Ook spreekster acht het voorts een zeer vreemde conclusie, dat zenuwlijders zooveel mogelijk thuis verpleegd moeten worden. Dat is niet alleen voor de lijders zeiven, maar ook voor hun omgeving verkeerd. De heer Groeneveld zegt, dat zijne fractie zal stemmen tegen punt 1 van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Er moet te Leiden komen een gemeentelijk ziekenhuis. Dat is in de eerste plaats noodig, omdat verpleging in het Acade misch Ziekenhuis niet altijd te verkrijgen is en niet iedereen verpleegd wil worden in een religieuse inrichting; velen hebben daartegen bezwaar. Er komt bij, dat er voor ouden van dagen, die in elk geval door het Academisch Ziekenhuis niet aangenomen worden, geen neutrale inrichting bestaat; die zijn geheel aangewezen op een religieus gesticht en dat is verkeerd. Er zijn allerlei plannen gemaakt wat betreft de oprichting van een gemeente lijke verplegingsinrichting voor oude lieden, maar Burgemeester en Wethouders stellen ten slotte voor om niets te doen. Ten slotte wil spreker den Wethouder vragen, waarom punt 4 gewijzigd is; die wijziging is niet toegelicht. De heer Dubbeldeman vraagt, waar in de Ingekomen Stukken No. 109 gesproken wórdt van oprichting van een verpleeginrichting voor oude lieden, die aan chronische kwalen lijden, of het College kan mededeelen, waar die menschen thans verpleegd worden. Noch het Diaconessenhuis, noch het St. Elisabethsgesticht, noch het Academisch Ziekenhuis nemen die menschen op. Spreker kan zelf wel antwoord op zijn vraag geven, doch hij geeft er de voorkeur aan, dat het door het College hier medegedeeld wordt. De heer ZuidemA kan zich in hoofdzaak vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Hij komt op tegen de door den heer Witmans gebezigde uitdrukking, als zou Leiden op het gebied der ziekenverpleging parasiteeren op het particulier initiatief. Die voorstelling van zaken zou juist zijn, indien vaststond, dat de verpleging van zieken de taak van de overheid, niet van particulieren was, maar zoo is het niet. Indien de overheid op dit gebied iets doet, moet dit altijd een aanvullend karakter hebben. Men begint met zijn eigen zieken te verplegen en kan dat niet thuis gebeuren, dan doet men het op andere wijze zelf, maar de overheid mag in deze niet voorgaan. Spreker begrijpt, dat gemeenten, waar geen particuliere verpleeginrichtingen bestaan, een eigen ziekenhuis oprichten, maar daaraan bestaat te Leiden geen behoefte, omdat men hier, wat de verpleging betreft, te kust en te keur terecht kan. Vlissingen, waarnaar men heeft verwezen en waar na veel strijd een kleine meerderheid in den Raad tot stichting van een gemeente-ziekenhuis heeft besloten, is in dit opzicht met Leiden niet te vergelijken. Ook spreker zou gaarne omtrent de verpleging van zieke ouden van dagen nader worden ingelicht, want het is hem niet duidelijk, hoe het daarmede staat. Wat de verpleging van zenuwzieken betreft, waaromtrent Burgemeester en Wethouders zeggen, dat die slechts in bijzondere gevallen in gestichten mag plaats hebben, wijst spreker er, in aansluiting aan het gesprokene door me vrouw van Itallie, op, dat volgens de deskundigen op dit gebied de oorzaak, waarom bij dergelijke patiënten vaak geen herstel meer mogelijk is, hierin is gelegen, dat zij te laat in een inrichting worden gebracht en te lang in het gezin wor den verpleegd. Spreker vraagt ook hierover inlichtingen. De heer Wilmer herinnert er, naar aanleiding van het ge sprokene door den heer Witmans, aan, dat, toen de Raad besloot tot het benoemen van een Directeur van den Genees kundigen Dienst, vanuit den Raad uitdrukkelijk is verklaard, dat men met het geven van zijn stem aan het desbetreffende voorstel niet bedoelde te komen tot oprichting van een ge meentelijk ziekenhuis. Buiten allen twijfel staat vast, dat men het een los van het ander heeft gehouden. Verder merkt spreker op, dat de pleidooien, welke hier worden gevoerd voor de oprichting van een gemeentelijk ziekenhuis, niet voortkomen uit het verlangen van de groote massa van het volk naar zulk een inrichting. Dat verlangen leeft niet in het volk. Zij, die niet in het Academisch Ziekenhuis willen verpleegd worden, zijn erg blij, wanneer zij in een particuliere ziekeninrichting kunnen worden opgenomen, en zij zijn zeer tevreden over de verpleging daar, al wordt er ook wel eens, omdat zieken betrekkelijk spoedig klagen, een klacht vernomen. Spreker moet nog den eersten .burger te Leiden ontmoeten, die hem verklaart: ik zou wenschen, dat er hier een ge meentelijk ziekenhuis is, want ik wil niet naar het Academisch Ziekenhuis en ook niet naar een particulier ziekenhuis. De heer Witmans zelf verklaarde zoo pas nog, dat hij voor zich er geen bezwaar tegen zou hebben om in een van de genoemde inrichtingen verpleegd te worden. Men fantaiseert en suggereert, dat dergelijk verlangen zou bestaan. Degenen, die er over spreken, zeggen: ik voor mij zelf verlang het niet, maar men verlangt het. Die groote »men" bestaat echter niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 6