MAANDAG 14 JUNI 1926. 65 De heer Huurman zegt, dat het den schijn heeft alsof de Rijn- en Schiekade in de oogen van Burgemeester en Wet houders niet veel genade kan vinden. Eerst is dit gebleken bij de subsidieverleening van het overzetveer, thans heet het weer, dat het maken van een keerpunt geld weggooien zou zijn. Die uitdrukking acht spreker overdreven. Wanneer men van den Haagweg gerekend in het begin van de Rijn- en Schiekade moet zijn, is het een groot ongemak, ook al is men per auto, om de geheele Rijn- en Schiekade en de smalle en bochtige Jan van Goyenkade te moeten omrijden om weer in de stad te kunnen komen. Daarom is het wel de moeite waard deze zaak nog eens nader onder het oog te zien. Spreker geeft dus in overweging dit punt der agenda aan te houden en daarvoor in een volgende vergadering, tegelijk met de motie-Groeneveld, een beslissing te nemen. De heer Splinter kan zich met het denkbeeld van den heer Huurman wel vereenigen, maar zou er de voorkeur aan geven, indien Burgemeester en Wethouders de motie van den heer Groeneveld overnamen en de Raad aan dit voorstel van het College zijn goedkeuring hechtte. Men krijgt dan in elk geval één keerpunt en later wellicht nog een tweede. De Voorzitter stelt voor, de motie van den heer Groene veld te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies en geeft in overweging dit voorstel van het College in elk geval aan te nemen. De heer Huurman kan zich niet vereenigen met het denk beeld om de motie-Groeneveld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies te stellen, omdat het dan lang kan duren voordat de zaak weder in den Raad komt. Er is geen bezwaar tegen om dit punt nog eenigen tijd aan te houden, waardoor het mogelijk is het geheele werk in eens uit te voeren, hetgeen het voordeeligst is. De heer Splinter zegt, dat het geheel in eigen beheer zal uitgevoerd worden. Het is een werkje van niets! De heer Sijtsma sluit zich aan bij het betoog van den heer Huurman. Laat men de behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders aanhouden, totdat hun prae advies omtrent de motie-Groeneveld is verschenen. Het voorstel van den heer Huurman, om dit punt tot een volgende vergadering aan te houden, wordt voldoende onder steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de motie van den heer Groeneveld in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies te stellen. Het voorstel van den heer Huurman wordt vervolgens met 18 tegen 14 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Bergers, Schüller, Yerweij, Baart, Deumer, Sijtsma, van Stralen, mevrouw Dietrichde Rooij, de heeren Groeneveld, van Hamel, Huurman, Knuttel, Kooistra, van Eek, Witmans, mevrouw van Itallie—van Embden, de heeren Eikerbout en Dubbeldeman. Tegen stemmen: de heeren Zuidema, Splinter, Heemskerk, Coster, Eerdmans, van Tol, Mulder, Meijnen, Sanders, Spendel, Wilmer, van der Reijden, Wilbrink en de Voorzitter. (De heer Kooistra was inmiddels ter vergadering gekomen). XV. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912 (Gem.blad no. 18), op het Rijden. (Zie Ing. St. No. 117.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast gesteld. XVI. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 5 Juni 1879 (Gem.blad No. 3), betreffende de inrich ting en het bestuur van het Gymnasium der gemeente Leiden. (Zie Ing. St. No. 118.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld. XVII. Verordening, houdende wijziging van de verorde ning van 18 December 1922 (Gem.blad No. 67), op de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere Burger school voor Meisjes te Leiden. (Zie Ing. St. No. 118.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vast gesteld. XVIII. Vérordening, houdende wijziging van de verorde ning van 2 September 1924 (Gem.blad No. 23), voor de Kweek school voor Onderwijzers en Onderwijzeressen te Leiden en voor de aan die Kweekschool verbonden cursussen. (Zie Ing. St. No. 118.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastge steld. XIX. Voorstel in zake de intrekking van de aan den Direc teur van den Geneeskundigen Dienst verstrekte opdracht, betreffende het ontwerpen van plannen voor den bouw van een gemeentelijk aanvullingsziekenhuis en in zake de ver pleging van on- en minvermogende lijders in ziekeninrich- tingen. (Zie Ing. St. No. 109.) De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders de conclusie van hun voorstel sub 4°, 1ste lid nader in dien zin wijzigen, dat het als volgt luidt »4°. goed te keuren dat, in afwijking van het bepaalde bij art. 10 der verordening van 20 December 1910 (Gem. blad No. 4), on- en minvermogende patiënten, die wegens plaatsgebrek niet in het Academisch Ziekenhuis kunnen worden opgenomen, worden verpleegd in de particuliere zieken- inrichtingen, met dien verstande, dat de gewone patiënten worden behandeld door hun stads- of fondsgeneesheer en de te opereeren patiënten, zoo noodig door specialisten, tegen een nader door ons College vast te stellen tarief; het plaats gebrek in het Academisch Ziekenhuis moet blijken uit een schriftelijke verklaring van het hoofd der betrokken afdeeling". De heer Knuttel kan zich met dit voorstel niet ver eenigen, omdat zijns inziens een gemeentelijk ziekenhuis wel degelijk reden van bestaan heeft. De patiënten, die om een of andere reden niet in het Academisch Ziekenhuis kunnen worden opgenomen, mogen niet gedwongen worden naar een confessioneele inrichting te gaan. Burgemeester en Wethouders verwijzen in sub 2 van hun voorstel de on- en minvermogende lijders aan open long- tuberculose, voorzoover dezen niet thuis of in het Academisch Ziekenhuis kunnen worden verpleegd, uitdrukkelijk naar de particuliere ziekeninrichtingen, maar, zoolang die particuliere ziekenverpleging een confessioneel karakter draagt, kan men daarmede niet volstaan. Als aanvulling dient men een ge meentelijke inrichting te hebben of liever als hoofdinrichting een gemeentelijke inrichting, met behandeling van bijzondere gevallen in het Academisch Ziekenhuis. In de derde plaats heeft het spreker getroffen, dat Burge meester en Wethouders, na terecht te hebben gezegd, dat het feit, dat het aantal zenuwlijders groot en nog steeds stijgende is, voor een groot deel is toe te schrijven aan het steeds drukker wordende leven, zeer zonderling als conclusie laten volgen: «Daarom mag onzes inziens van een verpleging ineen gesticht voor zenuwlijders alleen in bijzondere gevallen sprake zijn." Dit verband ontgaat spreker ten eenenmale. Wel zou men kunnen zeggen wat nochtans door de medische weten schap niet onderschreven wordt de tegenwoordige stand van de wetenschap is zoo, dat men meent, dat zenuwlijders in den regel in huis moeten verpleegd wordenmaar hetgeen Burgemeester en Wethouders hier schrijven is onjuist en maakt dit punt voor spreker onaannemelijk. De Raad zal goed doen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders af te wijzen. De heer Eerdmans is er voor om het voorstel van Burge meester en Wethouders te aanvaarden. De verplegings- gelegenheid te Leiden is voldoende, zoodat het onnoodig zou zijn om ten behoeve van een gemeentelijk ziekenhuis kosten te maken, waarvan de grenzen niet te overzien zijn. Spreker heeft met genoegen gezien, dat de redactie van punt 4 eenigszins gewijzigd is, maar er is nog iets wat hij niet goed overziet. Wanneer er geen plaats is in het Academisch Ziekenhuis

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 5