60 N°. 100. Leiden, 10 Mei 1926. Er heeft zich een Comité gevormd, dat zich belast met het dezen zomer in de Lakenhal organiseeren van een ten toonstelling van schilderijen van Jan Steen, ter herdenking van het feit, dat deze groote Leidsche meester 300 jaren geleden hier werd geboren. Aan het houden van een dergelijke tentoonstelling zijn uiteraard hooge kosten verbonden en, aangezien het vooruit niet te zeggen is, of de ontvangsten de uitgaven zullen dekken, achtte het comité het noodzakelijk een garantiefonds te vormen tot een bedrag van 12000.Voor dit fonds werd in korten tijd ingeschreven tot een bedrag van 10.000.—. Het comité verzoekt in het hieronder afgedrukt adres, om de gemeente voor het resteerende bedrag ad 2000.in het garantiefonds te doen deelnemen. Ons College is van oordeel, dat het slagen van de tentoon stelling van gemeentewege zooveel mogelijk moet worden bevorderd. AÜereerst, omdat het hier geldt de herdenking van een der grootste Hollandsche schilders, doch bovendien, omdat, zooals het comité terecht opmerkt, deze tentoon stelling, die een gebeurtenis belooft te worden op het gebied der beeldende kunst, voor de stad een groote aantrekkings kracht zal zijn. De verplichtingen van de gemeente zullen zich naar evenredigheid niet verder uitstrekken, dan die van de overige deelnemers in het garantiefonds. Het comité verzoekt verder om een bedrag van 2000. aan haar uit te betalen, teneinde de beschikking over eenig kasgeld te hebben, welk bedrag, eventueel verminderd met de bijdrage in het tekort, na afloop van de tentoonstelling zal worden gerestitueerd. Ook tegen inwilliging van dit ver zoek bestaat bij ons College geen bezwaar. Wij geven Uwe Vergadering mitdien in overweging: a. om voor een bedrag van 2000.deel te nemen in het Garantiefonds, gevormd ten behoeve van de dezen zomer in het Stedelijk Museum „de Lakenhal" te houden tentoonstelling- van schilderijen van Jan Steen, onder bepaling, dat de ge meente in gelijke verhouding als de andere deelnemers in het garantiefonds in een eventueel tekort zal bijdragen; b. te besluiten een bedrag van 2000.ter beschikking van het sub a bedoelde Tentoonstellingscomité te stellen, welk bedrag zoo spoedig mogelijk na afloop van de tentoon stelling in de gemeentekas moet worden teruggestort, na aftrek van het aandeel van de gemeente in het eventueel tekort der tentoonstelling; c. vast te stellen den hierbij overgelegden begrootingstaat, model D. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Namens de commissie voor de dezen zomer, denkelijk na half Juni in het Stedelijk Museum de Lakenhal te houden tentoonstelling van schilderijen van Jan Steen, ter herden king van het feit, dat deze groote Leidsche meester 300 jaren geleden hier werd geboren, hebben wij de eer het volgende onder Uwe aandacht te brengen. De voorbereiding der tentoonstelling, wat het aantal en de hoedanigheid der werken betreft, die zoowel in binnen- als buitenland voor deze tentoonstelling werden gevraagd, kan als geëindigd worden beschouwd. Van alle zijden, van museumdirecties en van particulieren mocht de commissie de grootste tegemoetkoming en belangstelling ondervinden, zoodat mag worden vastgesteld, dat een groot aantal Va.n Steen's beroemdste werken, waaronder die, welke totnogtoe niet door het groote publiek werden gezien in de Lakenhal aanwezig zullen zijn. Wat de financieele regeling betreft, de commissie besloot, opdat het bijeenkomen der uiteraard hooge kosten in ieder geval veilig zou staan, een garantiefonds te stichten tot een bedrag van 12000.verdeeld in aandeelen van 250. Voor dit fonds werd in korten tijd, bijna uitsluitend door Leidsche ingezetenen tot een bedrag van 10000.inge schreven. De lijst der deelnemers, overigens niet voor publi catie bestemd, gaat ter inzage voor de Baadsleden hierbij. Om ook den Baad onzer stad in de gelegenheid te stellen van zijne belangstelling te doen blijken in deze tentoon stelling, die een gebeurtenis belooft te worden op het gebied der beeldende kunst en voor de stad dezen zomer onge twijfeld een groote aantrekkingskracht zal blijken, wenden ondergeteekenden zich tot den Baad met het voorstel om voor de gemeente Leiden in bedoeld garantiefonds in te schrijven voor een bedrag van 2000.waardoor dit fonds zal zijn volteekend. Ten einde aan de, ter bestrijding der kosten van vervoer uit binnen- en buitenland, kosten van reclame, opstelling enz. spoedig te verwachten behoefte aan kasgeld te kunnen voldoen, zou de commissie, die van de overige inteekenaars bedoeld maximum bedrag van ƒ250.per aandeel na den afloop der tentoonstelling heeft gevraagd, wanneer onver hoopt (de gelijksoortige Bembrandtentoonstelling in 1906 bracht een aanzienlijke bate op) deze tentoonstelling een tekort mocht opleveren, zou zij aan Uwen Baad gaarne voorstellen, dit bedrag van 2000.wel te willen storten. Na afloop der tentoonstelling zou dan dit bedrag, als geen verlies wordt geleden, zoo spoedig mogelijk worden terugbetaald, terwijl in het tegenovergestelde geval, zooveel minder zou worden terugbetaald als het tekort bedraagt, omgeslagen over al de deelnemers, naar gelang van het bedrag hunner garantie. De commissie heeft de eer Uwen Baad te verzoeken dit haar voorstel in ernstige overweging te willen nemen en hoopt ten zeerste, dat de Baad een toestemmend antwoord zal willen geven. W. Martin, Wnd. Voorzitter. A. Coert, Secretaris. Leiden, April 1926. leden der p t lirnF financieele Commissie. N°. 101. Leiden, 10 Mei 1926. Het bestaande uitbreidingsplan voor deze gemeente voldoet niet meer aan de thans daaraan te stellen eischen; het is in menig opzicht verouderd en onbruikbaar en is bovendien niet berekend voor hcjt tegenwoordige grondgebied der ge meente. Het plan dateert trouwens van het jaar 1907 en hoewel het sindsdien meermalen partiëel werd gewijzigd, heeft het sedert zijne vaststelling nimmer eene algeheele her ziening ondergaan. In het bijzonder is de behoefte aan een nieuw uitbrei dingsplan of aan eene ingrijpende omwerking van het bestaande plan op den voorgrond getreden na de jongste grenswijziging, in 1920, ten gevolge waarvan gedeelten van drie aangren zende gemeenten aan Leiden werden toegevoegd. Voor deze nieuwe gebieden bestond ten deele geen uitbreidingsplan (Leiderdorp, Zoeterwoude), ten deele een plan (Oegstgeest), dat als richtsnoer voor de uitbreiding van Leiden onvoldoende was en dan ook voor de stadswijk ten Noord-Oosten van den Bijnsburgerweg reeds twee keer partiëel moest worden herzien. Weliswaar heeft ons College bij het beoordeelen van de desbetreffende bouwplannen, waar noodig, sinds geruimen tijd voorloopige, z.g. officieuse, uitbreidingsplannen als leid draad gevolgd, doch in de eerste plaats bestaan zulke niet- officiëele plannen alleen voor wijken, alwaar bebouwing reeds aanwezig of weldra te wachten is, en vervolgens strookt deze wijze van handelen niet met de voorschriften van de Woningwet. En aangezien de woningbouw en stadsuitbreiding bezwaarlijk kunnen worden belemmerd, is het noodzakelijk gevolg van een en ander, dat thans vaak in afwijking van het wettelijke uitbreidingsplan gebouwd wordt. Deze toestand mag daarom, ook naar het oordeel van den Inspecteur van de Volksgezondheid, niet langer worden bestendigd en wij hebben derhalve besloten eene algeheele herziening van het uitbreidingsplan voor te bereiden, waarbij met de verschillende eischen, welke de stadsontwikkeling in de naaste toekomst stellen zal, zooveel mogelijk rekening kan worden gehouden. In dit verband herinneren wij U aan het bij de behan deling van de begrooting voor 1926 door Uw medelid, den heer Knuttel, ingediende voorstel om „te besluiten een nieuw uitbreidingsplan voor de gemeente door een specialiteit op dit gebied te doen ontwerpen". Ook ons College is de meening toegedaan, dat het inderdaad aanbeveling verdient, dat de gemeente zich voor dit doel van de medewerking van een specialen deskundige verzekert, evenals zulks laatstelijk ten opzichte van den aanleg eener centrale rioleering is geschied. Slechts dient te worden bepaald, dat de aan te wijzen des kundige zich bij het uitwerken van de ontworpen plannen voortdurend laat voorlichten door den Directeur der Ge meentewerken wat betreft de kennis van plaatselijke toe standen en behoeften, zoodat het ontwerp feitelijk in overleg met genoemden Directeur worde samengesteld. In zijn bovenaangehaald voorstel vestigde de heer Knuttel de aandacht op het architectenbureau Granpré Molière, Verhagen en Kok, te Botterdam. Wij hebben ons met deze architecten, die op dit gebied inderdaad een goeden naam hebben, in verbinding gesteld, met het resultaat, dat zij bereid zijn een opdracht, als hierboven aangegeven, te aan vaarden tegen een honorarium van 6000.ongerekend onkosten voor reproductie's en reiskosten. Met het gereed- 7 y JbARGE, r «7 Ji (J D LUivt /-y

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 2