GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 49 IHAEKOHES STUKKEN. N°. 96. Leiden, 10 Mei 1926. Ten behoeve van het verleenen van eene vergunning voor den bouw van vier woonhuizen op het perceel bouwterrein aan de Frans van Mierisstraat alhier, kadastraal bekend Sectie K. No. 2568 is het noodig, dat het perceeltje grond, kadastraal bekend Sectie K. No. 2569, in eigendom aan de gemeente overgaat. Overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage, geven wij U mitsdien in overweging te besluiten, het perceeltje grond, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie K. No. 2569 zonder eenige kosten voor de gemeente in eigendom en onderhoud bij de gemeente over te nemen onder de gewone, voor dergelijke overdrachten bij de gemeente gebruikelijke, voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 97. Leiden, 10 Mei 1926. Blijkens haar ter visie liggend adres wenscht de N.V. Textielfabrieken v/h. Gebrs. van Wijk Co. van de gemeente te koopen de Breepoort, zijnde een smalle doorgang tusschen de Uiterstegracht en de Vestestraat., Aangezien de aan weerszijden van de poort gelegen per- ceelen eigendom van de vennootschap zijn en de Breepoort voor het verkeer van geenerlei belang is, bestaat noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons College tegen den verkoop van de Breepoort, welke eene oppervlakte heeft van 57 M2, bezwaar, mits de koopprijs worde bepaald op 600.d.i. 10.per M2. Onder mededeeling, dat de vennootschap zich blijkens haar nader schrijven met deze koopsom kan vereenigen, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging: a. te verklaren, dat de Breepoort, zijnde een smalle door gang tusschen de Uiterstegracht en de Vestestraat, niet meer voor den openbaren dienst is bestemd; 5. aan de N.V. Textielfabrieken v/h. Gebrs. van Wijk Co. te verkoopen de smalle doorgang tusschen de Uiterstegracht en de Vestestraat, groot 57 M2, genaamd Breepoort, voor den prijs van 600. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 98. Leiden, 10 Mei 1926. De heer Jac. van der Heijden verzocht ons College te willen bevorderen, dat aan hem of aan zijn nader te noemen lastgever wordt verkocht het aan de gemeente toebehoorende stukje bouwterrein, ter grootte van 210 M2., gelegen op den hoek van de Driftstraat en de Formosastraat. Adressant verklaarde zich bereid een bedrag van ƒ7.50 per M2. te be talen, welke prijs, zoowel aan de Commissie voor het Grond bedrijf als aan ons College voldoende voorkomt. Aangezien aan het bezit van dit terrein voor de gemeente geen enkel bijzonder belang verbonden is, bestaat tegen verkoop geen bezwaar, mits met de bebouwing binnen niet te langen tijd wordt aangevangen en de op het terrein te stichten bebouwing behoorlijk aansluit bij de aangrenzende bebouwing van de woningbouwvereeniging „Eensgezindheid". Overeenkomstig het advies van de Commissie voor het Grond bedrijf geven wij U mitsdien in overweging te besluiten aan Jac. van der Heijden q. q. te verkoopen het perceel bouw terrein, gelegen op den hoek van de Driftstraat en de Formosa straat, op de overgelegde teekening met rood aangeduid, ter grootte van 210 M2. en deel uitmakende van deper- ceelen kad. bekend gemeente Leiden sectie K nis. 3536 en 1291, voor den prijs van 7.50 per M2., en verder onder de navolgende voorwaarden: 1°. dat met de bebouwing van het terrein een aanvang moet zijn gemaakt uiterlijk 3 maanden na den datum van overdracht en dat de bouw moet voltooid zijn uiterlijk 12 maanden na genoemden datum, bij gebreke waarvan de kooper 100.boete aan de gemeente zal verschuldigd zijn voor elke maand, die hij te dien aanzien in gebreke mocht blijven; 2°. dat met den bouw niet mag worden aangevangen, voordat, behalve de vergunning ingevolge de bouwverorde ning, op het bouwplan, dat op architectonisch bevredigende wijze moet aansluiten bij de aangrenzende bebouwing, de goedkeuring is verkregen van Burgemeester en Wethouders. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 99. Leiden, 10 Mei 1926. Artikel 265/ der Gemeentewet bepaalt, dat bezwaren be treffende de toepassing van de artikelen 244a, 244b en 244c, 245a, 2455 en 245c, dat zijn de artikelen betrekking hebbende op de belastingplichtigheid wegens hoofdverblijf en de belastingplichtigheid als forens, onder meer kunnen worden voorgelegd door „de belanghebbende gemeenten". Vrijwel algemeen, ook in deze gemeente, werden dergelijke bezwaarschriften steeds ingediend door Burgemeester en Wethouders en nimmer heeft dit de verschillende colleges van Gedeputeerde Staten en de Kroon er van weerhouden, om van de bezwaren kennis te nemen. Onlangs is hierin echter verandering gekomen. Blijkens een uitspraak van de Kroon, gedaan bij Koninklijk besluit van 5 December 1925 No. 38, naar aanleiding van een geschil tusschen twee gemeenten nopens de toepassing van art. 244a, sub 3°, der Gemeentewet, behoort als orgaan der belanghebbende gemeente, bedoeld in art. 265i der Gemeentewet, de Gemeenteraad te worden aangemerkt, vermits Burgemeester en Wethouders noch aan art. 179, noch aan art. 126 der Gemeentewet de bevoegdheid kunnen ontleenen, om uit eigen hoofde in geschillen, voortspruitende uit de toepassing van de in art. 265/ aangehaalde wets artikelen, op te treden. Dientengevolge zal het indienen van bezwaren en het instellen van beroep door ons College voortaan slechts effect kunnen sorteeren, indien door Uwe Vergadering daartoe machtiging is verleend. Het nemen van een raadsbesluit voor ieder voorkomend geval kan tot vertraging in de afdoening van zaken leiden, wellicht zelfs het tijdig instellen van beroep (waarvoor slechts een termijn van 30 dagen is gesteld), verhinderen. Deze moeilijkheden kunnen naar onze meening het meest doeltreffend worden ondervangen door een besluit van Uwe Vergadering waarbij ons College wordt gemachtigd tot het indienen van bezwaren en het instellen van beroep als bedoeld in art. 265/ der Gemeentewet. Uit den aard der zaak is dan tevens Uwe goedkeuring noodig met betrekking tot de door ons reeds ingediende bezwaarschriften, waarop tot heden nog geen beslissing werd genomen. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging: 1°. alsnog goed te keuren, dat door ons College bezwaar is gemaakt tegen: a. den met toepassing van art. 244a, sub 3", der Gemeente wet, voor het belastingjaar 1922/23 opgelegden aanslag in de plaatselijke inkomstenbelasting, c.q. opcenten op de Rijks inkomstenbelasting, aan G. F. Noordam, ten behoeve van de gemeente Noordwijk en Mej. B. L. A. Bake, G. van Hoore, R. Kallenberg, G. L. Keulemans, J. W. Schrijvers, P. A. M. Snyers, N. J. v. d. Wilk, I. Zandvoort, ten behoeve van de gemeente Amsterdam; b. den met toepassing van art. 244a, 3°, der Gemeentewet, voor het belastingjaar 1923/24 opgelegden aanslag in de plaatselijke inkomstenbelasting, c.q. opcenten op de Rijks- inkomstenbelasting, aan G. F. Noordam, ten behoeve van de gemeente Noordwijk; c. den met toepassing van art 244a, sub 1°, der Gemeente wet, voor het belastingjaar 1924/25 opgelegden aanslag in de plaatselijke inkomstenbelasting, c.q. opcenten op de Rijks inkomstenbelasting, aan J. A. W. van Well, ten behoeve van de gemeente Zegwaard; d. den met toepassing van art. 244a, sub 3°, der Gemeente wet, voor het belastingjaar 1925/26 opgelegden aanslag in de plaatselijke inkomstenbelasting, c.q. opcenten op de Rijks inkomstenbelasting, aan J. Ebbink, ten behoeve van de ge meente Noordwijk; 2°. ons College te machtigen tot het indienen van bezwaren en het instellen van beroep betreffende de toepassing van de artikelen 244a, 2445, 244c, 245a, 2455 en 245c, ten aanzien van aanslagen over de belastingjaren 1923/24, 1924/25, 1925/26 en volgende belastingjaren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 1