44
MAANDAG 19
APRIL 1926.
1925 het aantal werklooze dagen bij deze afdeeling bedroeg
4084 en in de overeenkomstige maanden van 1926: 3902.
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat de werkloos
heid in het transportbedrijf verminderd is door de vermeer
derde werkgelegenheid in de bouwbedrijven; maar de werk
loosheid in het transportbedrijf wordt nog door veel meer
andere factoren bevorderd dan alleen door den toestand in de
bouwbedrijven. Maar overigens gaat deze redeneering van het
College niet op, omdat zeer vele Leidsche bouwvakarbeiders
elders werken.
Zoowel het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
als het rapport, uitgebracht door den Directeur van den
Dienst van Sociale Zaken, wekken den schijn, alsol het hier
meer speciaal tegen de transportarbeiders gaat.
Inderdaad is de contróle wat deze groep arbeiders betreft
veel moeilijker, omdat zij onregelmatiger werken dan gewone
vakarbeiders en spreker kan begrijpen, dat men dergelijke
arbeiders liever niet steunt, omdat dan de controle gemak
kelijker is; maar dat mag geen reden zijn, om zooals ge
schiedt in het rapport van genoemden Directeur, waarover
spreker krachtig zijn afkeuring uitspreekt, het voor te stellen,
alsof men te doen heeft met een stelletje steuntrekkenden,
wien het om niets anders te doen is dan om, als de kans
schoon is, te halen wat er te halen is en zich daartoe bij
de organisatie hebben aangesloten, doch om de organisatie
weder vaarwel te zeggeD, zoodra die kans minder werd.
Het rapport wekt den indruk, alsof de organisatie indertijd
wel gegroeid is, maar alleen doordat verscheidene transport
arbeiders kans zagen om, door in de organisatie te komen,
geld van de gemeente te trekken.
Inderdaad is in 4919, toen voor het eerst door de Regee
ring een werkloozenkas voor transportarbeiders werd toege
laten, het aantal leden dezer organisatie sterk toegenomen,
maar dat is volstrekt niet een abnormaal verschijnsel, omdat
overal in alle vakbonden de werkloozenkassen het ledental
hebben doen vergrooten.
Bovendien is het niet abnormaal, want de samensteller van
het rapport zegt wel, dat in 1919 enorm veel leden tot de
transportarbeidersorganisatie zijn toegevloeid, maar de afdeeling
Leiden zag haar ledental met 61 toenemen, terwijl het leden
tal van den Bestuurdersbond, waarbij deze afdeeling is aan
gesloten, met 991 groeide. Dit was het bekende jaar, waarin
de vakbeweging in het algemeen sterk toenam, en het gaat
dan ook niet aan te zeggen, dat speciaal de transportarbeiders
op de steunkas der gemeente kwamen aanzetten.
Ook uit andere gedeelten van het rapport blijkt, dat de
cijfers op eenzijdige wijze zijn samengesteld. Er wordt b.v.
gezegd, dat in Januari 1923 slechts 26 leden van den Cen
traler! Bond in de steunverleening waren en dat getal in
December van dat jaar en in December 1925 successievelijk
gestegen was tot 96 en 200; maar vooreerst komt het aantal
ingeschrevenen bij de steunregeling niet altijd overeen met
het aantal gesteunden, omdat elk persoon, die ingeschreven
wordt, een bepaald nummer krijgt en ieder, die na hem
werkloos wordt, een hooger nummer. Het is mogelijk, dat
van die 200 ingeschrevenen slechts de helft steun ontving.
Maar bovendien, de reden waarom in Januari 1923 het aantal
ingeschrevenen zoo geriog was, is deze, dat in Januari 1923
de Steuncommissie pas is ingesteld. De vergelijking van de
gekozen cijfers wekt dus een verkeerden indruk. Men had
beter gedaan de cijfers van een paar maanden later te nemen.
In Januari 1923 werd n.l. aan die 26 ingeschrevenen uitbetaald
een bedrag van ƒ683.maar in Maart d.a. v. werd reeds
uitgekeerd een bedrag van 2145.05. Dit bedrag had men
moeten vergelijken met dat van December van datzelfde jaar,
n.l. ƒ2362.21, dan was de verhouding lang niet zoo ongunstig
geweest.
Terecht zeggen Burgemeester en Wethouders, dat alleen
gevraagd wordt vermeerdering van het aantal steundagen,
niet een gelijke steunregeling als voor de andere arbeiders
geldt. Verleden jaar is in dat opzicht een wijziging aange
bracht en de organisatie wilde daarop niet terugkomen, maar
het bezwaar is, dat sedert geruimen tijd een aantal transport
arbeiders geheel van steun is uitgesloten.
Toen het adres werd ingezonden, waren het reeds 18 en
sedert zijn er verscheidene bijgekomen, die uitgetrokken zijn
uit de werkloozenkas en uit de crisisregeling, waarvan de
meesten afgewezen zijn door het Burgerlijk Armbestuur,
zoodat zij dus tot einde Juni a.s. zonder eenige ondersteuning
moeten blijven bij werkloosheid.
Er bestaat dus alle aanleiding om alsnog een verlenging
van het aantal dagen toe te staan.
De heer Knuttel is het met den heer van Stralen eens,
dat het praeadvies bevat verschillende dingen, die buiten
gewoon ergerlijk zijn.
Er is geen sprake van, dat men het er vrijwel over eens
zou zijn, dat het noodzakelijk is om de crisisuitkeering aan
uitgetrokken transportarbeiders te beperken zooals hier ge
schiedt. In den Raad en ook daarbuiten is een zeer groot
aantal personen, die het daarmede niet eens zijn en niet
inzien, dat deze arbeiders anders behandeld moeten worden
dan andere arbeiders.
Verder is het eigenaardig, dat bij het gemeentebestuur twee
totaal tegenstrijdige inzichten bestaan wat betreft de werk
loosheid. Wanneer het bij de behandeling der gemeente-
begrooting gaat over den toestand der gemeentefinanciën, dan
wordt met groote ongerustheid gewezen op de groote eischen,
welke aan de gemeentekas gesteld worden ten gevolge van
de groote werkloosheid; maar komt er in een adres als dit,
dan blijkt die werkloosheid niet veel meer te beteekenen.
Intusschen, of de werkloosheid grooter dan wel minder
groot is, de ondervinding leert, dat een groot aantal transport
arbeiders onder de tegenwoordige regeling reeds in de eerste
maanden van het jaar uitgetrokken is en dus in het 2e en
het 4e kwartaal zonder steun is. De ervaring leert, dat de
tegenwoordige regeling niet houdbaar is. Het is een middel
om de arbeiders af te schepen en om te maken, dat zoo min
mogelijk voor de werkloozenzorg wordt uitgegeven, met het
gevolg, dat de transportarbeiders voor het grootste deel bij
werkloosheid van allen steun verstoken zijn.
De heer Wilbrink zegt, dat waar dit voorstel door twee
leden is bestreden op grond van den algemeenen toestand op
het gebied van de werkloosheid, hij niet kan inzien, dat sedert
verleden jaar, toen de Raad met Burgemeester en Wet
houders is meegegaan, de omstandigheden zoodanig zijn ge
wijzigd, dat er reden zou zijn op het eenmaal ingenomen
standpunt terug te komen. Het is mogelijk, dat verschillende
personen zijn uitgetrokken bij de werkloozenkas hunner orga
nisatie en ook ten aanzien van de uitkeeiingen, welke de
crisiscommissie verleent, maar niemand kan ontkennen, dat
juist in dit voorjaar in het transportbedrijf buitengewoon
veel werk is geweest.
De heer van Stralen voegt spreker toe: noem eens cijfers!
Spreker heeft geen cijfers, maar voor een ieder, die bij den
weg is, moet het duidelijk zijn geweest, dat in de eerste
maanden van dit jaar te Leiden voor het bouwbedrijf zooveel
materiaal is gelost als in jaren niet het geval is geweest;
voor dat lossingswerk zijn losse arbeiders noodig.
Men voegt spreker toe: Katwijkers! Maar die Katwijkers
hebben slechts één dag gewerkt en dan nog als voerlieden.
Het feit, dat onder de transportarbeiders eigenlijk iedereen
kan worden gerangschikt, ook iemand, die voor transport-
arbeid absoluut niet geschikt is, die misschien slechts in één
van de tien branches, welke hij moet beoefenen, het werk
zou kunnen doen, en dat op grond van zijn inschrijving als
zoodanig zulk een persoon dan steun kan krijgen zoowel van
zijn organisatie als van de crisiscommissie, is de oorzaak
waarom de toestand voor die arbeiders zoo ongunstig is. Nu
er dit voorjaar in dit bedrijf zeer veel werk is geweest en
die arbeiders drie maanden uitkeering krijgen, wat vroeger
niet het geval was, is echter de regeling voor hen thans
veel gunstiger dan zij ooit is geweest.
Het is mogelijk, dat er van die menschen drie maanden
zonder werk zijn, maar spreker wil met een voorbeeld aan-
toonen, dat zij niet minder inkomsten hebben dan andere
werklieden.
Als een aardappelboer 3 dagen in de week een schuit aard
appelen voor den wal heeft, zoodat zijn menschen 3 dagen per
week kunnen werken, dan zouden zij die drie dagen verdienen
en naar geen ander werk uitzien, doch over de overige 3 dagen
uitkeering krijgen, hoewel zij in die 3 dagen evenveel verdiend
zouden hebben als anderen in een week. Dat zou geen zuivere
verhouding geven tegenover andere arbeiders.
Het is mogelijk, dat enkelen, die in een periode ongelukkig
zijn met hunne werkzaamheden, onder de tegenwoordige
regeling iets tekort zullen komen, maar met dergelijke uit
zonderingsgevallen kan men geen rekening houden.
Het feit is nu eenmaal, dat zich bij deze groep arbeiders
zeer velen bevinden, die eigenlijk niet als valide arbeiders zijn
te beschouwen. Als men, wat betreft de gemeentelijke steun
regeling, die als valide arbeiders beschouwde, dan zou de
toeloop tot die categorie van arbeiders zeer groot worden,
niet omdat het transportarbeiders zijn, maar alleen omdat het
bel reft een categorie, waar zij ondergebracht kunnen worden,
ten einde bij werkloosheid voor een uitkeering in aanmerking
te kunnen komen.
Er kan voor bona fide transportarbeiders een bezwaar in
de tegenwoordige regeling gelegen zijn, maar in het alge
meen genomen kunnen die toch rekenen op een uitkeering
gedurende 3 maanden per jaar.
Spreker kan dus in de tegenwoordige regeling in het geheel
geen onbillijkheid zien.
De heer Witmans heeft het rapport van den Directeur van
den Dienst van Sociale Zaken zeer nauwkeurig nagegaan en
heeft daaruit, zooals trouwens ook uit andere gegevens, den