40 transactie beëindigd is, zullen wij een voorstel te dezer zake bij Uwe Vergadering aanhangig maken. De sloot tusschen de huizen aan de Prins Frederikstraat en het z.g. Zwartepad zal, nadat zij van de Nederlandsche Spoorwegen is overgenomen, gedempt moeten worden. Nu deze demping in verband met den bouw van het Noordelijk pompstation en het leggen van de persleiding als een onder deel van den aanleg der centrale rioleering beschouwd kan worden, ontmoet het bij ons College geen bedenking, wanneer de kosten daarvan door de gemeente worden gedragen. Het algemeen belang wordt trouwens door het opruimen van deze stinksloot grootelijks gediend. Daarmede zal dan tevens voldaan zijn aan het tot Uwe Vergadering gerichte adres van J. van Ek c.s., in zake de demping van deze sloot, zoomede aan het desbetreffend voorstel van uw medelid, den heer Schüller, beide om praeadvies in onze handen gesteld (zie Handelingen 1925, blz. 208). Onder opmerking, dat de kosten van aankoop van den benoodigden grond, in verband met de hierboven vermelde besparing wegens goedkooperen aanleg van de persleiding, bestreden kunnen worden uit de gelden, door Uwe Verga dering bij besluit van 26 November 1923 (Ingek. Stukken no. 315) ten behoeve van den bouw van het Noordelijk pompstation met persleiding naar de Slaaghsloot tot een bedrag van 180.500.te onzer beschikking gesteld, geven wij U thans, overeenkomstig het gevoelen van de Commissie van Fabricage, in overweging te besluiten: a. tot aankoop, tegen den prijs van 2.50 per M2., van een strook grond, lang ongeveer 90 M. en breed 6 M., deel uitmakende van het perceel, kadastraal bekend gemeente Leiden, Sectie K, no. 39, en op de overgelegde teekeningC in groene kleur aangegeven, zulks onder de voorwaarden, vermeld in de mede overgelegde verklaring van den eigenaar J. Boeloffs b. tot aankoop, tegen den prijs van 1.per M2., van de perceelen, kadastraal bekend alsvoren, nis 34 en 35, groot 2.51 H.A., op de overgelegde teekening C in roode kleur aangeduid. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 81. Leiden, 9 April 1926. Tegen inwilliging van de hiernevensgaande verzoeken van de heeren H. W. Blöte, J. A. Schreuder, H. P. Veldhuyzen en Dr. W. Th. M. Weebers bestaat bij ons geenerlei bezwaar. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de heeren H. W. Blöte, J. A. Sehreuder, H. P. Veldhuyzen en Dr. W. Th. M. Weebers weder in hunne betrekking van schoolarts te bestendigen en zulks voor het tijdvak van 1 April 19261 April 1927. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 1 April 1926 Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden, geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Hendrik Willem Blöte arts te Leiden, dat hij verzoekt bestendigd te worden in de betrekking van schoolarts. Hetwelk doende enz. H. W. Blöte. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Leiden 31/3 26. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Ondergeteekende J. A. Schreuder arts dat hij gaarne wenscht bestendigd te worden in zijne betrekking van schoolarts. 't Welk doende enz. J. A. Schreuder. A/d Baad der Gemeente Leiden. Aan den Baad der gemeente Leiden. De ondergeteekende H. P. Veldhuyzen, arts, wonende te Leiden, heeft de eer Uwen Baad beleefd te verzoeken hem wel te willen bestendigen in de betrekking van Schoolarts. Met de meeste hoogachting Uw Dw. Dr. H. P. Veldhuyzen. Leiden, 30 Maart 1926. Aan den Baad der Gemeente Leiden. De ondergeteekende, school-arts, heeft door dezen de eer Uwen raad te verzoeken hem te willen bestendigen als schoolarts. Hetwelk doende enz. Dr. W. T. M. Weebers. Leiden 30.3 '26. N°. 82. Leiden, 9 April 1926. Gelijk uit nevensgaand schrijven van Curatoren van het Gymnasium blijkt, werd de heer E. A. A. van der Bent met ingang van 5 Januari j.l., tot wederopzeggens, doch voor ten hoogste drie maanden, door ons College benoemd tot tijdelijk leeraar in de Oude Talen aan het Gymnasium alhier, ter tijdelijke voorziening in de vacature, ontstaan door het aan den heer Dr. J. J. E. Hondius verleend eervol ontslag. Onder verwijzing naar art. 16 der verordening, betreffende de inrichting en het bestuur van het Gymnasium en naar het aangehaald schrijven van Curatoren van het Gymnasium, geven wij Uwe Vergadering in overweging de tijdelijke benoeming van den heer E. A. A. van der Bent tot weder opzeggens te verlengen, doch uiterlijk tot den dag waarop de nieuw benoemde leerkracht in de Oude Talen, mej. C. M. Bibbink, hare betrekking zal hebben aanvaard. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 29 Maart 1926. In verband met het aan Dr. J. J. E. Hondius verleende eervol ontslag, werd de heer E. A. A. van der Bent door Uw College benoemd tot tijdelijk leeraar in de Oude Talen aan het Gymnasium, zulks met ingang van 5 Januari 1926 en tot wederopzeggens, doch uiterlijk voor den tijd van drie maanden. Aangezien de nieuw benoemde leerkracht in de Oude Talen, Mej. C. M. Bibbink, eerst op 24 April a.s. hier ter stede in functie zal treden, geven wij U, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 16 van de verordening betreffende de inrichting en het bestuur van het Gymnasium, en onder overlegging van het desbetreffend advies van den Inspecteur der Gymnasia, beleefd in overweging, den Baad voor tfe stellen de tijdelijke benoeming van den heer E. A. A. van der Bent tot wederopzeggens te verlengen, doch uiterlijk tot den dag, waarop Mej. Bibbink, voornoemd, haar betrekking zal hebben aanvaard. Curatoren van het Gymnasium, D. C. Hesseling, Voorzitter. E. Schotman, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 83. Leiden, 12 April 1926. In haar hierachter afgedrukt adres vraagt de Leidsche Duinwater Maatschappij vergunning tot het uitbreiden van de prise d'eau op haar terrëin „Groot Berkheide" onder de gemeente Wassenaar, met een nieuwe rij van 32 putten. Wij herinneren er naar aanleiding van dit. verzoek aan, dat bij Uwe besluiten van 20 Juni 1921 (Ingek. Stukken No. 180) en 29 September 1924 (Ingek. Stukken No. 250) de aanleg van 22, resp. 21 putten daar ter plaatse werd goedgekeurd. Bovendien verleende Uwe Vergadering bij besluit van 17 Maart 1924 toestemming tot het maken van een rij van 22 putten, gepaard gaande met de uitvoering van andere werken, zooals het maken van een nieuw pomp station, het veranderen van de persleiding, enz. (zie Ingek. Stukken No. 77 van 1924). Deze laatste werken zijn uit gevoerd, doch het aanleggen van de hier bedoelde 22 putten is tot dusverre achterwege gebleven. Met het oog op het toenemend waterverbruik acht de Leidsche Duinwater Maatschappij het thans evenwel noodig tot het maken van een nieuwe puttenrij, nu van 32 stuks, over te gaan. De kosten van dit werk worden geraamd op rond 30.000. Tegen inwilliging van het onderhavige verzoek bestaat noch bij ons College, noch bij de Commissie van Fabricage en den Commissaris der gemeente bij de Leidsche Duin water Maatschappij eenig bezwaar. Ook de Gezondheids-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 4