MAANDAG 22 FEBRUARI 1926. 21 d. tot vaststelling van den desbetrefïenden begrootingsstaat. (Zie lng. St. Nis. 36 en 37). De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en Wet houders hun voorstel nader in dien zin wijzigen, dat in art. 7 in plaats van »IX" wordt gelezen »XI" en sub b wordt ge lezen »26 Januari 1925" in plaats van »25 Januari 1925." Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het aldus gewijzigd voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Vervolgens is aan de orde: VI. Benoeming van een leeraar(leerares) in de oude talen aan het Gymnasium. (Zie lng. St. No. 42). Wordt benoemd met algemeene (30) stemmen Mejuffrouw C. M. Ribbink. De Voorzitter dankt het stembureau voor de genomen moeite. VII. Praeadvies op het verzoek van Dr. N. J. Beversen, om ontslag als Rector van het Gymnasium. (Zie lng. St. No. 31.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Praeadvies op het verzoek van A. Cattel, om eervol ontslag als onderwijzer bij het openbaar vervolgonderwijs. (Zie lng. St. No. 32.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethou ders besloten. De Voorzitter deelt mede een verzoek ontvangen te hebben van de Vrijzinnig-Democratische Raadsfractie om punt 29 der agenda in het begin van de zitting, althans niet als laatste punt te behandelen, daar zij anders vreest, dat de alsdan vermoeide Raad niet veel belangstelling voor dit punt zal toonen. Hoewel spreker van meening is, dat de Raad eigenlijk zeer goed zonder discussie tot stemming over dit punt zou kunnen overgaan, is hij bereid de behandeling van dit punt te doen voorafgaan aan die van de punten XXVII en XXVIII. Spreker vraagt, of mevrouw van Itallievan Embden en de heer Sijtsma met deze verklaring genoegen nemen. Mevrouw van Itallievan Embden antwoordt bevestigend. (De heer Eikerbout komt ter vergadering). IX. Voorstel tot verhuring van het perceel Terweepark No. 8, aan lr. J. M. Rademaker. (Zie lng. St. No. 43.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel tot verhuring van de perceelen weiland in den Cronesteijnpolder, Sectie M. Nis. 3995, 3996 en 4U03, aan H. C. Voorsluijs. (Zie lng. St. No. 44.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel in zake de verhuring van het Notarisbuis aan den Burcht, aan de vereeniging van Leidsche Notarissen. (Zie lng. St. No. 45.) Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres van het bestuur van de Vereeniging van Leidsche Notarissen. De heer Eërdmans acht een van de voornaamste zijden van dit voorstel de poging van Burgemeester en Wethouders om den Burcht als historisch monument in betere conditie te brengen. Hij heeft het altijd betreurd, dat een zoo merk waardige plaats, welke door onze voorvaderen met huizen is ombouwd, als het ware als een verborgen parel binnen Leiden ligt. Spreker zou er dan ook alles voor gevoelen om aan dit monument een waardiger omgeving te verschaffen, doch dit voorstel is halfslachtig en beoogt op grond van argumenten, aan de zorg voor het natuurschoon ontleend, den Raad een stap te laten doen, welke niet tot het beoogde resultaat zal leiden. De geheele omgeving van den Burcht toch is al jarenlang verwaarloosd; een van de voorgebouwen, aan de steeg staande, maakt volstrekt niet meer den indruk bij de poort te behooren. Maar het feit, dat de Burcht tegenwoordig als auto-garage en stalruimte wordt gebruikt, is een van de oorzaken, waarom de zaak daar zoo weinig bloeit. Op Vrijdag is het binnenplein gevuld met boerenkarretjes spreker heeft er op een dag meer dan 30 geteld en tegen den tijd, dat deze vertrekken, is het er voor voetgangers levensgevaarlijk. Nu spiegelen Burgemeester en Wethouders den Raad voor, dat de Burcht weder hotel zal worden, maar spreker kan zich niet voor stellen, hoe men in dat gebouw behoorlijke hètelkamers kan maken. Wel zou er perspectief in zitten, wanneer men van den Burcht iets kon maken als de Abdij te Middelburg; maar bij hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen, zal de Burcht het karakter van boerenuitspanning blijven behouden en zal men er niet in slagen aan dit historisch monument een behoorlijke omgeving te verschaffen. De heer Knuttel hoopt, dat wegens de voorgenomen ver andering van het gebouw in hötel geen gevaarlijke verbouwing noodig zal zijn. Het gebouw moge niet uitmunten door archi tectuur, het uiterlijk is in geen enkel opzicht hinderlijk; een eenigszins bijzondere gevel zou evenwel aan het uiterlijk van het gebouw schade kunnen doen. De heer Coster zegt, dat het hem genoegen doet, dat Burgemeester en Wethouders, sedert de door hem in de Raads vergadering van 11 Augustus 1924 met betrekking tot deze kwestie gestelde vraag, blijkbaar van meening veranderd zijn. Den heer Eerdmans wijst spreker er op, dat tien jaren geleden 130 a 140 boeren aan den Burcht uitspanden, terwijl er Vrijdag j.l. slechts 25 wagens stonden. Spreker juicht het ten slotte toe, dat het hötel wezen hier zal worden uitgebreid; thans moeten bezoekers van feestelijk heden te Leiden naar Noordwijk of den Haag om er logies te vinden. De heer Huurman heeft, al juicht hij de verbetering van den toestand bij den Burcht toe, eenig bezwaar tegen de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders de zaak hebben aangevat. De Vereeniging van Leidsche Notarissen kreeg op haar verzoek van September, om het Notarishuis opnieuw voor tien jaren te mogen huren, eerst drie maanden later antwoord in den vorm van een uitnoodiging om op 4 Januari met Burgemeester en Wethouders over de zaak te confereeren. Terwijl het College nu in zijn praeadvies zegt, er zich over te verheugen, dat met de vereeniging overeenstemming is bereikt, blijkt uit haar thans bij den Raad ingekomen adres, dat er van zulk een overeenstemming geen sprake is. Er moet dus een misverstand in het spel zijn, hetgeen waarschijnlijk hieraan is toe te schrijven, dat het College het verzoek van de vereeniging, om de huur voorloopig voor een jaar te ver lengen, blijkbaar aldus heeft opgevat, dat de vereeniging al erg blij was, dat de huur niet op 20 Maart a.s. werd ont bonden. De bedoeling van de vereeniging was echter om ge durende dat jaar gelegenheid te hebben nader over de zaak overleg te plegen zij beschouwde de zaak nog niet als definitief afgedaan. Spreker acht het voorts een gemeentebelang, dat er een gelegenheid is om roerende goederen te verkoopen en het is niet zoo eenvoudig, als men 38 jaren eenzelfde gebouw voor dat doel heeft gebruikt, een ander te vinden. Bovendien heeft de zaak, al is zij juridisch volkomen in orde, een moreele zijde; het gaat toch niet aan, dzt de gemeente aan iemand, die 38 jaren een gebouw van haar heeft gehuurd, op korten termijn de huur opzegt. Spreker stelt daarom voor de bestaande huurovereenkomst te verlengen tot 1 Mei 1930, op welken datum ook de huur van den heer Backer afloopt; men kan dan een beslissing nemen omtrent de aan het geheele complex van gebouwen te geven bestemming. De heer Wilmer meent, dat het den notarissen zeer moeilijk zal vallen, om in zoo korten tijd een andere geschikte gelegen heid voor hun verkoopingen te vinden, terwijl hij vreest, dat men, dit wetende, van deze omstandigheid gebruik zal maken om een buitengewoon hoogen prijs te vragen. Om dit te voor komen is spreker voornemens een amendement in te dienen, strekkende om in het voorstel in plaats van: «slechts voor den tijd van 1 jaar" te lezen: «voorloopig voor den tijd van 1 jaai". De heer Deumer meent, dat de Raad voor geen gemakke lijke beslissing staat, gezien de verschillende hierbij betrokken belangen en ook de moreele verplichting der gemeente tegen over de notarissen. De uitstalling der roerende goederen moge hinderlijk zijn,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 3