30
Vermits wij met de meerderheid dier Commissie van ge
voelen zijn, dat tegen de uitvoering van het vereenvoudigde
plan thans geen bedenking meer behoeft te bestaan, geven
wij U in overweging door vaststelling van den hierbij over-
gelegden begrootingsstaat, model D, een bedrag van 3150.
te onzer beschikking te stellen voor den bijbouw van een
tweede spreekkamer in het schoolgebouw aan de Langebrug.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 62. Leiden, 15 Maart 1926.
De Commissie voor het Stedelijk Museum „de Lakenhal"
heeft de beschikking kunnen verkrijgen over het altaar, een
tweetal deuren met omlijsting en enkele andere voorwerpen,
afkomstig van de kapel der Oud-Katholieke Gemeente, tot
voor kort gevestigd in het perceel Hooigracht No. 27. Aan
gezien deze voorwerpen, behalve kunstwaarde, ook een voor
deze stad belangrijke historische waarde bezitten, ligt het
in het voornemen van genoemde Commissie, een en ander
op passende wijze in de Lakenhal onder te brengen. Daar
voor zal een kleine verbouwing van de bovenverdieping van
het museum noodig zijn, waarvoor in overleg met de Rijks
commissie voor de Monumentenzorg een plan is ontworpen,
hetwelk hierbij wordt overgelegd.
De kosten van deze verbouwing en van het opstellen der
verkregen voorwerpen ramen wij op rond 4700.Intus-
schen zal de Commissie voor het Museum voor het onder-
werpelijke doel reeds over eenige fondsen de beschikking
verkrijgen, tengevolge waarvan Uwerzijds met het verstrek
ken van een bedrag van 3000.kan worden volstaan.
Overeenkomstig het gevoelen van de Commissie van Fabri
cage, geven wij mitsdien in overweging, door vaststelling
van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrij
ving, model E, dienst 1926, voor het verbouwen van de
bovenverdieping, enz. van het Stedelijk Museum „de Laken
hal" een bedrag van 3000.beschikbaar te stellen.
Op den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarvan dit
bedrag moet worden afgeschreven, is nog 75663.be
schikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 63. Leiden, 16 Maart 1926.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten
dat het onderzoek der rekening over 1925 van de Plaatse
lijke Schoolcommissie, haar tot geen opmerkingen aanleiding
heeft gegeven.
Zij geeft U derhalve in overweging deze rekening goed te
keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 64. Leiden, 16 Maart 1926.
Yoor de huur van de ingevolge raadsbesluit van 22 Februari
j.l. aangekochte perceelen teelland gelegen ten noorden van
van den Morschweg, Sectie L nis 41 t/m 44, 95 t/m 97,
heeft zich aangemeld de heer J. Schild, alhier.
In verband met den voorgenomen woningbouw ter plaatse
te zijner tijd zal Uwe Vergadering daaromtrent een
voorstel bereiken kan de verhuring echter voorshands
niet langer dan tot 15 October 1926 plaats hebben. Het
land komt dan gelijktijdig vrij met het aangrenzende, tevens
aangekochte, terrein L No. 46, dat volgens de koopvoor-
waarden nog tot 15 October a.s. bij den vorigen eigenaar
in gebruik blijft en waarover mede ten behoeve van dien
woningbouw geheel of gedeeltelijk zal moeten worden beschikt.
De heer Schild is bereid een huursom te betalen, berekend
naar 200.per H.A., d.i. in totaal een bedrag van 192.
voorts gaat hij accoord met de aan de verhuring te ver
binden voorwaarden, waaronder deze, dat het land uiterlijk
15 October e.k. door hem geheel moet zijn ontruimd.
Onder mededeeling, dat de geboden huurprijs o. i. voldoende
kan worden geacht, geven wij Uwe Vergadering, in over
eenstemming met het advies van de Commissie van Beheer
over het Grondbedrijf, in overweging de perceelen teelland
gelegen ten noorden van den Morschweg, Sectie L nis 41,
42, 43, 44, 95, 96 en 97, tezamen groot 0.95.85 H.A., voor
het tijdvak van 1 April15 October 1926, tegen een huurprijs
van 192.in totaal, te verhuren aan J. Schild, alhier,
zulks onder de in de Leeskamer ter visie liggende voor
waarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 65. Leiden, 16 Maart 1926.
Ingevolge artikel 6 der voorwaarden, waaronder Gedepu
teerde Staten aan onze gemeente vergunning hebben verleend
voor den aanleg en de exploitatie van een hoogspanningslijn,
uitgaande van de electriciteitsfabriek te Leiden naar een
nieuw te bouwen transformator- en schakelstation op het
terrein van de Boskoopsche Waterleiding, gelegen aan den
Hoogen Rijndijk nabij den Gemeeneweg in de gemeente
Hazerswoude ter versterking van het hoogspanningskabelnet
in de buitengemeenten, wordt de vergunning geacht niet
gegeven te zijn, indien niet binnen vijf maanden na de
dagteekening van het besluit van Gedeputeerde Staten door
Uwe Vergadering eene verklaring is ingezonden, houdende
dat de Raad der gemeente Leiden de vergunning onder de
daarbij gestelde voorwaarden aanvaardt.
Aangezien o. i. tegen die aanvaarding geen bezwaar bestaat,
geven wij U in overweging tot het inzenden van die ver
klaring te besluiten.
De betreffende vergunning gelieve U in de Leeskamer
aan te treffen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 66. Leiden, 16 Maart 1926.
Gedeputeerde Staten hebben ons verzocht te willen bevor
deren, dat in het dictum van het raadsbesluit van 24 Augus
tus 1925, in zake het verhaal van bijdragen wegens inkoop
van diensttijd voor pensioen, achter „18 December 1922"
nog wordt ingelascht „en onder voorbehoud van het bepaalde
in artikel XCI der wet van 28 Mei 1925 (Stbl. 216)." Bedoeld
raadsbesluit werd genomen overeenkomstig ons voorstel,
opgenomen in Ingekomen Stukken No. 191.
Het artikel XCI der wet van 28 Mei 1925 bepaalt, dat
het hoogere verhaal niet mag worden toegepast op hen, die
vóór of met 1 Juli 1925 recht op pensioen verkregen.
Bij het concipieeren van ons voorstel zijn wij van de
gedachte uitgegaan, dat de gemeente aan een wettelijk voor
schrift niet meer bevoegdheden kan ontleenen, dan de wette
lijke bepalingen regelen en dat dus een beperking van de
bevoegdheid tot het heffen van een hoogere bijdrage voor
inkoop voor pensioen bij dezelfde wet getroffen, automatisch
zou gelden.
Gedeputeerde Staten bleken echter een andere meening
te zijn toegedaan en een tusschen dit College en ons gevoerde
correspondentie mocht Gedeputeerde Staten tot geen andere
gedachten brengen.
Hoewel ons College niet overtuigd is van de juistheid van
het standpunt van Gedeputeerde Staten, achten wij de aan
gelegenheid van zoo weinig gewicht, immers het betreft hier
uitsluitend de redactie van het besluit, dat wij een beroep
op de Kroon niet voldoende gemotiveerd achten.
Ter voldoening aan den door Gedeputeerde Staten uitge
sproken wensch geven wij U mitsdien in overweging te be
sluiten in het dictum van het raadsbesluit van 24 Augustus
1925, in zake het verhaal van bijdragen wegens inkoop voor
pensioen, achter „18 December 1922" alsnog in te lasschen
de- woorden „en onder voorbehoud van het bepaalde in
artikel XCI der Wet van 28 Mei 1925 S. 216."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.