GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
29
OrGEKVIlEN STUKKEN.
N°. 57. Leiden, 22 Februari 1926.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat zij geen bezwaren heeft:
1°. tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders:
a. tot overname in eigendom bij de gemeente van ver
schillende thans gedempte en aan den Rijnsburgerweg ver
heelde gedeelten sloot ten Noord-Oosten van dien weg;
b. tot overname in eigendom bij de gemeente van een
strook grond, gelegen ten Noord-Oosten van en bereids
verheeld aan den Rijnsburgerweg, Sectie P, No. 10 ged.;
c. tot aankoop van verschillende ten Noord-Oosten en
ten Zuid-Westen van den Rijnsburgerweg gelegen en aan
dien weg verheelde strooken grond (Ingek. Stukken No. 46)
2". tegen de begrootingsregeling overgelegd bij het voor
stel van Burgemeester en Wethouders tot beschikbaar
stelling van gelden ten behoeve van de uitbreiding van den
inventaris van den Warenkeuringsdienst in het district
Leiden.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 58. Leiden. 12 Maart 1926.
Artikel 28 der verordening, regelende den rechtstoestand
van de ambtenaren der gemeente Leiden, bepaalt, dat den
ambtenaar eervol ontslag uit zijn betrekking wordt verleend
wegens het bereiken van den pensioengerechtigden leeftijd;
dit ontslag gaat volgens art. 29 in op den eerstvolgenden
lst«n Januari.
Evenwel kan de autoriteit, die den ambtenaar heeft aan
gesteld, deze bepaling, het hoofd van den tak van dienst
gehoord, telkens voor ten hoogste een jaar buiten toepassing
laten, totdat de ambtenaar zijn 7(L«e levensjaar heeft vol
bracht.
De heer Ir. G. L. Driessen, Directeur der Gemeentewerken,
die op 6 October a.s. 65 jaar hoopt te worden, zou dus
ingevolge eerstgenoemde bepaling op 1 Januari 1927 den
gemeentedienst moeten verlaten. Vermits ons College echter,
evenals de Oommissie van Fabricage, op het aanblijven van
den Directeur hoogen prijs stelt en de heer Driessen bereid
is zijn betrekking ook gedurende het jaar .1927 te blijven
waarnemen, geven wij Uwe Vergadering in overweging te
besluiten de bepaling van artikel 28, 1« lid sub 2° der
verordening, regelende den rechtstoestand van de ambtenaren
der gemeente Leiden, ten opzichte van den Directeur der
Gemeentewerken, den heer G. L. Driessen, tot 1 Januari
1928 buiten toepassing te laten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 59. Leiden, 15 Maart 1926.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Namens de Plaatselijke Schoolcommissie hebben wij de
eer, Uw College de volgende aanbevelingen aan te bieden
voorde voorziening in de daarbij genoemde vacatures onzer
Commissie
A. Vacature-Boertee:
le. de heer J. L. C. TIMMERMANN
2e. de heer G. MOLKENBOER.
B. V acature-Vros
le. de heer S. GAASTERLAND;
2e. de heer G. BAKE MA.
Namens de Plaatselijke Schoolcommissie
T. S. Goslinga, Voorzitter.
A. J. Oostdam, Secretaris.
N°. 60. Leiden, 15 Maart 1926.
Bij Koninklijk besluit, d.d. 1 Februari j.L, No. 24, hetwelk
in afschrift bij de in de Leeskamer ter inzage gelegde
stukken is gevoegd, werd ongegrond verklaard het, krachtens
Uw besluit van den 26en October 1925, door ons College
ingesteld beroep tegen het besluit van Gedeputeerde Staten
dezer provincie, d.d. 6 October 1925, No. 78, waarbij de
gemeentelijke bijdrage in de kosten van het bijzonder ver
volgonderwijs over 1923 voor de cursussen in de scholen
aan de Hooglandsche Kerkgracht 20a, aan de Pasteurstraat 2b
en aan de Middelstegracht 119, werd vastgesteld respec
tievelijk op 618.30, 641.20 en 1222.29.
Hoewel de gemeente wettelijk zou kunnen volstaan met
toekenning van de hoogere bijdrage alleen aan deze cursussen,
zijn wij van meening, dat de billijkheid medebrengt, dat ook
aan de besturen van de overige cursussen, welke besturen
genoegen hebben genomen met de aanvankelijk door Uwe
Vergadering vastgestelde bijdrage een suppletie worde toe
gekend, gelijk aan het bedrag, hetwelk hun zou zijn toege
wezen, indien zij eveneens beroep hadden aangeteekend.
Waren deze besturen in beroep gekomen, dan zou de
bijdrage voor de cursussen in de scholen aan de Hoogewoerd
57, aan de Pelikaanstraat 1, en aan de Haarlemmerstraat
240 zijn vastgesteld respectievelijk op 377.85, 510.85 en
262.40.
Wij merken nog op, dat het totaal bedrag der gemeentelijke
bijdrage over de jaren 1921, 1922 en 1923 de over die jaren
werkelijk gemaakte kosten voor de cursussen gehouden in
de scholen aan de Middelstegracht 119, aan de Hoogewoerd 57
en aan de Pelikaanstraat 1 zou overtreffen met respec
tievelijk 382.27251.47 en 341.79 J, zoodat de bijdragen
over 1923 voor deze cursussen, overeenkomstig artikel 102,
3e lid, der Lager Onderwijswet 1920 met gemelde bedragen
(derhalve tot de werkelijk gemaakte kosten) dienen te
worden verminderd.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in over
weging de bijdragen in de kosten van het bijzonder vervolg
onderwijs, bedoeld in artikel 102 der Lager Onderwijswet
1920, over het jaar 1923, nader vast testellen of te bestendigen
voor den cursus in de school:
aan de Hooglandsche Kerkgracht 20a, op 618.30;
aan de Pasteurstraat 2b, op 641.20;
aan de Middelstegracht 119, op 1222.29, verminderd met
382,271, is 840.011;
aan de Hoogewoerd 57, op 377.85, verminderd met 251.47,
is 126.38;
aan de Pelikaanstraat 1, op 510.85, verminderd met
341.791, is 169.05J;
aan de Haarlemmerstraat 240, op 262.40.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
H". 61. Leiden, 15 Maart 1926.
Bij ons voorstel tot reorganisatie van het lager onderwijs
(Ingek. Stukken No. 158 van 1922) wezen wij er op, dat bij
splitsing van de school aan de Langebrug in twee scholen,
op de bovenverdieping van het gebouw een kamer kon worden
aangebracht voor het tweede hoofd.
Na de splitsing van de school hebben wij deze zaak voor-
loopig laten rusten, omdat wij meenden eerst te moeten
afwachten of in de practijk de behoefte aan een tweede
spreekkamer zich ernstig zou doen gevoelen. Toen ons bleek,
dat een tweede spreekkamer bezwaarlijk langer kon worden
ontbeerd, aangezien de spreekkamer in de benedenschool
geheel achteraan in de gang op grooten afstand van de
trap gelegen is en dus voor het hoofd der bovenschool
vrijwel onbereikbaar, hebben wij den Directeur van Ge
meentewerken uitgenoodigd een plan te ontwerpen voor den
bijbouw van een kamer voor het hoofd der bovenschool.
Inclusief het noodige meubilair werden de kosten van
dezen bijbouw aanvankelijk geraamd op 4000.Aan
gezien zoowel de Commissie van Fabricage als ons College
dit bedrag te hoog voorkwam, is het plan voor den bijbouw
daarna tot den eenvoudigsten vorm teruggebracht, waardoor
de kosten tot 3150.zijn gedaald, t.w. 2750.voor
den eigenlijken bouw, 250.voor de aanschaffing van
meubilair en 150.voor de kosten van aanbesteding en
onvoorziene uitgaven.
De meerderheid van de Commissie van Fabricage kan
zich thans met het vereenvoudigde plan vereenigen en
adviseert tot spoedige uitvoering van het werk, de minderheid
dier Commissie acht, ook na de aangebrachte bezuiniging,
de kosten van het werk voor het beoogde doel te hoog.