MAANDAG 25 JANUARI 1926. 9 als die andere school er ook nog niet was. Spreker weet, hoe de heer Zuidema denkt over de billijkheid ten opzichte van het bijzonder onderwijs. Men kan niet weten, hoe men aan dat kleine haakje een groote schelvisch zou kunnen vangen. De heer Wilbrink heeft het standpunt van Burgemeester en Wethouders tamelijk wel verdedigd, hoewel hij met zijne bewering, dat de huizen hier zoo duur zijn, met de ver dediging van den Voorzitter in tegenspraak komt. Ongecorrigeerd De heer Wilbrink, zegt, dat de huizen overal duur zijn. Er is echter duur en duurder. Spreker is het met den Voorzitter eens, dat de huizen te Amsterdam veel duurder zijn. De heer Dubbeldeman wijst er verder op, dat er woningen zijn, welker huren niet gehandhaafd kunnen blijven. Eerst daags zal dan ook het College er aan moeten beginnen Spreker kan mededeelen, dat er zelfs gewerkt wordt aan een voorstel, waardoor de huurders toch geholpen kunnen worden. Hij zegt dit bij voorbaat, om in het vervolg niet meer te hooren: wacht totdat wij daarmede komen. Ongecorrigeerd De heer Zuidema kan de beschuldiging, welke in het door den heer Dubbeldeman gesprokene ligt, niet op zich laten zitten. Spreker is begonnen met te zeggen, dat hij vernomen had, dat er nog een andere school was, die in het zelfde geval verkeerde, maar dat hij dat niet in de stukken had kunnen vinden, waarop de Wethouder opmerkte, dat dit geen wonder was, omdat die andere school niet in de stukken was genoemd. Met het oog daarop heeft hij van indiening van een amendement afgezien. Het is een schandelijke insinuatie, wanneer men spreekt, gelijk de heer Dubbeldeman gedaan heeft. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 18 tegen 13 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren van Hamel, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Wilbrink, Splinter, van der Reijden, Wilmer, Eerd- mans, Huurman, van Rosmalen, Spendel, Coster, Zuidema, Heemskerk, Bergers, Deumer en Oostdam. Tegen stemmen: de heer Sijtsma, mevr. DietrichdeRooij, de heeren van Stralen, Witmans, Verweij, Kooistra, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Schüller, Dubbeldeman, mevr. van Ilallie van Embden en de heer Eikerbout. (De heer Baart had tijdens deze stemming de vergadering tijdelijk verlaten). XXII. Voorstel om medewerking te verleenen aan het bestuur der R. K. Par. Jongensscholen onder R. K. Par. Kerkbestuur, tot verandering van de inrichting der schoolgebouwen Pieters kerkhof^ Rapenburg 48, Haarlemmerstraat 240 en Pelikaan straat 20, door het aanbrengen van centrale verwarming. (Zie Ing. St. No. 22). De heer Wilmer wil een paar opmerkingen maken, liggende in de neutrale zóne. De gang van zaken naar aanleiding van dit verzoek om medewerking tot den aanleg van centrale verwarming kan niet bevredigend worden genoemd, ook niet door de niet-voorstanders van het bijzonder onderwijs. Burgemeester en Wethouders hebben aanvankelijk den Raad voorgesteld dit verzoek af te wijzen, bij welke gelegenheid spreker heeft betoogd, dat de Raad wettelijk verplicht was het verzoek in te willigen, terwijl Burgemeester en Wethouders dan bij de Kroon in beroep konden gaan. Er is toen evenwel niet gezegd, dat, indien de toen voorgestelde weg niet tot een be vredigend resultaat zou leiden, alsnog de andere door spreker aangegeven weg zou worden ingeslagen. Wel wordt nu mede gedeeld, dat van den beginne af die andere weg den Wethouder voor den geest heeft gestaan, doch het schoolbestuur, dat meende, dat nu de zaak beëindigd zou zijn, nadat de Kroon een beslissing had genomen, hoort geheel onverwacht en onvoorbereid, dat nu die andere weg alsnog zal worden inge slagen. Het ware beter geweest, indien dat van den beginne, hetzij in den Raad, hetzij bij het overleg met het school bestuur er heeft echter bitter weinig overleg plaats gehad was medegedeeld. De toelichting tot dit voorstel heeft spreker niet weinig bevreemd, omdat Burgemeester en Wethouders daarin mede deelen, dat zij, als de Raad het besluit neemt, in beroep zullen gaan, en aldus de indruk wordt gewekt, als zouden zij, die hun stem aan dit voorstel geven, het ook met die toelichting eens zijn. Juist van die toelichting wenscht spreker zich volkomen los te maken en hij zal vóór het voorstel stemmen zonder er zich mede te bemoeien, wat Burgemeester en Wethouders verder zullen doen. Spreker laat in het midden, of de door Burgemeester en Wethouders verstrekte cijfers al dan niet juist zijn; ook wil hij niet beweren, dat de door het schoolbestuur verstrekte cijfers omtrent de kosten van centrale verwarming, waarbij het is afgegaan op de door de Directie der Lichtfabrieken verstrekte gegevens, absoluut juist zijn. Maar er had overleg moeten plaats hebben. Zooals spreker reeds meermalen en ook de heer Oostdam in een vorige vergadering gezegd heeft, uit alles blijkt, dat meer overleg tusschen de afdeeling Onderwijs en de bijzondere schoolbesturen absoluut noodzakelijk is, hetzij door een contact commissie, hetzij door een Raadscommissie. Laatstbedoelde commissie zou een schakel zijn tusschen de Afdeeling Onderwijs en de schoolbesturen. Spreker zal dus stemmen vóór het voorstel, doch geheel los van de toelichting. De heer Zuidema is, hoewel hij in 1924 van meening was, dat de Gemeenteraad op wettelijke gronden zijne medewerking zou moeten verleenen, toch met het voorstel van Burgemeester en Wethouders medegegaan, omdat er verschil bleek te be staan over de kosten. Spreker had toen verwacht, dat, als het schoolbestuur van het besluit van den Raad in hooger beroep ging, er althans tijd gewonnen was, welken Burgemeester en Wethouders dan zouden kunnen benutten om overleg te plegen en tot een schikking te komen. De zaak is evenwel eenigszins anders geloopen; zij is nu in verschillende instantie's aan de orde geweest en de Raad staat nu voor de uitnoodiging een uitspraak te doen. Spreker sluit zich bij het gesprokene door den heer Wilmer aan en vraagt, of het niet mogelijk is wat meer overleg te plegen. Hij acht de cijfers, welke Burgemeester en Wethouders hebben gegeven, sterk eenzijdig, waardoor het vertrouwen daarin eenigermate wordt verminderd. Het College vreest, dat bij inwilliging van dit verzoek andere schoolbesturen met soortgelijke verzoeken zullen komen en ook de gemeente wel verplicht zal zijn haar scholen en andere gebouwen ook centraal te verwarmen, maar die redeneering gaat niet op. Op die manier krijgt men een on juiste kostenberekening. Hieruit volgt nog niet, dat spreker wil medewerken tot den aanleg van centrale verwarming; als de noodzakelijkheid van deze uitgave niet kan worden aangetoond, zal hij niet zonder meer tot het doen daarvan medewerken, evenmin als hij het verzoek zonder meer wenscht af te wijzen; hij wil, dat er overleg zal worden gepleegd. Spreker vraagt in verband met de mededeeling van Bur gemeester en Wethouders omtrent de verdere afdoening van dit verzoek, of het hunne bedoeling is om de zaak op die manier op tormeele gronden definitief van de baan te werken, dan wel om alsnog overleg met het schoolbestuur te openen? De heer Verweij stelt voorop, dat hij een voorstander van de onderwijspacificatie is, doch acht het gewenscht deze kwestie, waarmede een bedrag van 2 a 2x/2 ton is ge moeid, van alle kanten te bezien. Niemand dan zal de wenschelijkheid van centrale verwarming van scholen ont kennen en bij nieuwe scholen wordt dan ook terecht dat systeem van verwarming zooveel mogelijk toegepast, doch voor spreker staat de noodzakelijkheid niet vast om in be staande scholen de kachelverwarming, die tot geen enkele klacht aanleiding heeft gegeven, door centrale verwarming te vervangen. Bovendien hebben de Protestantsch-Christelijke schoolbesturen in uitzicht gesteld, dat, wanneer de Katholieke scholen deze centrale verwarming krijgen, er ook van hunne zijde dergelijke verzoeken zullen komen, maar dan zullen op grond van de onderwijspacificatie noodzakelijkerwijze ook de openbare scholen daarvoor in aanmerking komen. Met een en ander zou gemoeid zijn een uitgaaf van een kwart millioen, wat zou beteekenen een belastingverhooging met 12% van het tegenwoordig bedrag. Tijdens de begrootingsdebatten is door verschillende heeren van de rechterzijde en in het bijzonder door den heer Zuidema gejammerd over de hooge belasting te Leiden. Ook spreker is, al is het niet in dezelfde mate, voor belastingverlaging geporteerd. Zou spreker hebben te kiezen tusschen het uit geven van geld voor voorziening in sociale nooden en be lastingverlaging, dan kiest hij het eerste. Maar wanneer de belasting verhoogd zou moeten worden uitsluitend om in enkele gebouwen in de gemeente een centrale verwarming aan te brengen, dan gaat dat te ver; zoo iets wettigt niet een uitgaaf van een kwart millioen. Op grond van deze overwegingen zal spreker stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Meijnen acht het standpunt van Burgemeester en Wethouders ten opzichte van deze aanvrage bekend. Het betreft scholen, welke met kachel verwarming goed functionneeren. Met den Directeur van Gemeentewerken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 9