MAANDAG 25 JANUARI 1926. 15 dus na de herstrating, doch niet thans, nu het werk half klaar is. Eerst dan kan worden nagegaan, of het personeel van Gemeentewerken al dan niet in zijn plicht is te kort geschoten. Spreker heeft den indruk, dat men hier te doen heeft met een Hetze, opgezet door den Straatmakersbond. Op die manier zou men telkens de benoeming van een Raadscommissie kunnen vragen, doch dan zou er niets overblijven van het vertrouwen in den staf van ambtenaren van Gemeentewerken en zou men hun de kroon van het hoofd nemen. Het benoemen van een Raadscommissie heeft alleen raison, als het tastbaar is, dat er op ernstige wijze bij een werk is geknoeid; hier zou het evenwel de bespotting nabij zijn. De heer van Eck acht de benoeming van een onpartijdige commissie zeer gewenscht, omdat het op de gemeentenaren een zeer onbevredigenden indruk zou maken, indien de discussie zonder bepaald resultaat eindigde, temeer waar deze zaak tot een betrekkelijk groote publieke zaak is gemaakt en er te Leiden reeds lang over gesproken wordt. Het grootste deel der Raadsleden heeft over deze grootendeels technische kwestie absoluut geen oordeel. Aan den eenen kant heeft men de ernstige beschuldigingen van den heer Schüller, anderzijds die van den heer Splinter en in zeer sterke mate de zeer zware van den heer Huurman tegenover den heer Schüller. De heer Huurman stelt het voor alsof elke vereeniging, die bezwaren heeft, in de gelegenheid is een dergelijk debat te doen ontketenen, doch wat sprekers fractie betreft, deze leent zich daartoe niet zoo licht en men zal ook niet kunnen ontkennen, dat de heer Schüller getracht heeft zoo onpartijdig en uitvoerig mogelijk gegevens te verkrijgen. Spreker wil daarmede niet zeggen, dat de heer Schüller gelijk heeft en Burgemeester en Wethouders ongelijk hebben. Hij kan dat niet beoordeelen, doch, waar de meeningen der deskundigen zoo sterk uiteenloopen, heeft hij ter geruststelling van het publiek behoefte aan een onpartijdig onderzoek door een commissie, waarmede blijk zal worden gegeven, dat alles gedaan wordt om achter de waarheid te komen. De heer Oostdam wil er eveneens op wijzen, dat het werk nog niet gereed is en dat er nog eenige maanden kunnen verloopen, vóórdat de oplevering zal plaats hebben; eerst dan zal de Directie moeten onderzoeken, of het werk goed is. Eventueele verbeteringen daarna zullen niet, zooals de heer Schüller zegt, voor de gemeente extra kosten medebrengen, maar ten laste van den aannemer komen. Bovendien: het werk wordt niet binnenskamers uitgevoerd; ieder Raadslid, die het niet vertrouwt, kan zich door alle mogelijke deskundigen en op alle mogelijke manieren op elk oogenblik van den dag doen voorlichten. Voor dergelijk werk een commissie van onderzoek te be noemen, heeft nut noch reden en spreker zal aan een even tueel daartoe strekkend voorstel zijn stem dan ook niet geven. De heer Knuttel acht het niet juist thans als uitgangspunt te nemen, dat het werk nog niet gereed is en eerst, als dat het geval is, een onderzoek in te stellen. Behalve technische opmerkingen heeft de heer Schüller nog andere gemaakt, die de arbeidsvoorwaarden en het aannemen van bepaalde werk lieden betreffen en deze houden geen verband met het al of niet gereed zijn van het werk. De heer Verweij verklaart, dat het door den heer Huurman gesprokene hem onaangenaam heeft getroffen. Aangezien de Raad geen sociaal-democraten heeft benoemd in belangrijke commissiën, als o. a. de Commissie van Fabricage, waar men zijn licht zou kunnen opsteken en de zaak van alle kanten bezien, is men wel genoodzaakt de benoodigde gegevens uit de tweede hand te verkrijgen. Zelfs al zou de heer Schüller door een commissie van onderzoek in het ongelijk gesteld worden, dan zou dit zoo erg niet zijn, aangezien van het begin af de behartiging van het gemeentebelang bij hem voorgezeten heeft. De heer Witmans is het met den heer Huurman niet eens, dat, indien een Raadscommissie werd benoemd, de Raad daar mede bij voorbaat zou uitspreken, dat er door Gemeentewerken zou zijn geknoeid. Spreker is op dit gebied een leek en hoewel de heer Splinter, als deskundige, de door den heer Schüller genoemde feiten heeft trachten te weerleggen, hij staat toch nog voor een groot vraagteeken. Hij hoopt, dat meerderen met hem behoefte zullen gevoelen aan een onderzoek door een onpartijdige commissie; maar als hij zijn stem aan het voorstel van den heer Schüller geeft, beteekent dit niet, dat hij zou meenen, dat bij dit werk is geknoeid. De heer Wilbrink wil, nu de benoeming van een Raads commissie zoo sterk wordt bepleit, er op wijzen, dat, indien de Raad tijdens de uitvoering van het werk, terwijl de technische afwerking nog niet kan worden beoordeeld, een commissie benoemt en daarmede toont niet voldoende ver trouwen in zijne ambtenaren te bezitten, de directie dan in een zoodanige positie komt, dat zij haar taak niet naar be- hooren kan uitvoeren en conflicten met den aannemer niet zullen kunnen uitblijven, hetgeen aan het afleveren van goed werk niet bevorderlijk is. Na de gehouden debatten zal de directie trouwens wel waakzaam zijn, al is het overigens al gemeen bekend, dat de Directie van Gemeentewerken en haar opzichters te Leiden in het algemeen niets door de vingers zien en de aannemers zich dus strikt aan de bestekken moeten houden. Eerst bij de aflevering van het werk zal men kunnen nagaan, of er werkelijk grove fouten zijn gemaakt; daarnaar thans door een commissie een onderzoek te doen instellen, zou altijd op schade voor de gemeente uitloopen. De heer Schüller doet opmerken, dat hij het College en den Directeur van Gemeentewerken niet in de zaak betrokken heeft; hij heeft alleen gesproken van de uitvoerende Directie, die aan het hoofd staat, dus den adjunct-directeur van Gemeentewerken. De tegenstanders van het instellen van een commissie van onderzoek houden te veel vast aan de technische quaestie's; spreker heeft daarnaast tal van mededeelingen gedaan om trent het tarief, het aannemen van bepaalde werklieden, enz. Ook die zaken zouden door de commissie onderzocht moeten worden. Spreker zal den Raad een uitspraak laten doen door een voorstel te doen tot instelling van een commissie van onderzoek. De Voorzitter zou voor benoeming van een commissie zijn, indien hij maar eenigszins dubieerde, dat hier knoeiwerk was geleverd; de openbare zaak moet openbaar behandeld worden. Spreker heeft echter den indruk gekregen, dat het niet zoozeer hierom gaat, doch dat de heer Schüller, onder suggestie van Verhoeven, aan wien het bestratingswerk niet gegund is, een persoonlijke zaak tot een publieke heeft op geblazen en zich al te verdienstelijk heeft willen maken tegen over den Straatmakersbond. De heer van Eck bepleit de benoeming van een dergelijke commissie om de ongerustheid onder de ingezetenen weg te nemen. Spreker, die ook menschen spreekt, heeft echter van eenige ongerustheid niets bemerkt; integendeel, de bewoners van den Rijnsburgerweg zijn met den nieuwen weg ten zeerste ingenomen. Volgens den heer Knuttel gaat het niet alleen over de technische zijde van de zaak, maar ook over de arbeidsvoor waarden. Om die te beoordeelen heeft men evenwel geen commissie noodig. De heer Schüller heeft de door Burge meester en Wethouders genoemde loonbedragen van 50. a 60.betwist, doch uit de door den heer Splinter ge geven, aan de officiëele loonboeken ontleende, cijfers is wel gebleken, dat bijvoorbeeld van Egmond wel degelijk ƒ60.— per week heeft verdiend. Het heeft daarom geen zin daarvoor een commissie te benoemen; alleen indien er bedrog had plaats gehad, zou spreker de eerste zijn om zich daarvóór te verklaren, doch op dat punt bestaat bij de overgroote meerder heid van den Raad niet het minste wantrouwen. Bovendien zou de benoeming van een commissie volstrekt praematuur zijn, omdat, indien bedrog had plaats gehad, dit eerst aan den dag zou kunnen komen bij de oplevering van het werk. De heer van Eck wil een misverstand uit den weg ruimen. Hij behoort ook tot de vele tevredenen aan den Rijnsburgerweg, over wie de Voorzitter sprakhij heeft geen twijfel uitgesproken over de voldoendheid van het toezicht van directie en opzichters en hij heeft niets dan bewondering voor de wijze, waarop men getracht heeft het verkeer gaande te houden, maar daarover gaat het niet. De Voorzitter vat de zaak te klein op. Het gaat hierover, dat in een publieke Raadsvergadering door een Raadslid ernstige beschuldigingen, gestaafd door feiten, over de uitvoering van dit werk zijn geuit. De Raadsleden kunnen niet beoordeelen, wie gelijk heeft; als de Raad een oordeel uitsprak,dan zou het ongemotiveerd zijn. De beste oplossing in de gegeven omstandigheden zou zijn, een commissie de zaak te laten onderzoeken. De aandrang om te komen tot instelling van dergelijke onpartijdige commissie van onderzoek vindt zijn oorsprong alleen hierin, dat men zooveel mogelijk licht verspreid wil zien omtrent deze zaak. Het is geen bewijs van wantrouwen van sprekers kant. De Voorzitter zou het geheel eens zijn met den heer van Eck, wanneer er maar een begin van bewijs aanwezig was. Was dit er, dan zou speker ook zijn voor benoeming van een commissie, want de publieke zaak moet publiek be handeld worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 15