14
MAANDAG 25 JANUARI 1926.
Uit de gegevens, welke spreker ten dienste staan, blijkt, dat
de loonen van de helpers, die de heer Schüller hongerloonen
noemt, variëeren van 18.tot 31.50 per week. En wat
het regenverzuim betreft, hij ziet niet in, waarom hier bij
aangenomen werk daarvoor extra loon zou moeten worden
betaald.
Wat de klacht betreft, dat er niet ingewasschen is, in het
bestek staat duidelijk, dat er ingewasschen moet worden, maar
niet wanneer; dit kan gebeuren voordat het werk opgeleverd
wordt. Overigens gebeurt dit, voorzoover spreker weet, op
geen enkele plaats in Leiden; de gemeente-architect van
Oegstgeest, de heer van der Voet, achtte het een dwaasheid,
indien het inwasschen nu geschiedde.
Er is geen sprake van, dat hier knoeiwerk zou zijn gemaakt.
Te Rotterdam legt een straatmaker in denzelfden tijd meer
M2. dan hier; daar zou dus dan dubbel knoeiwerk worden
geleverd.
Bovendien is het werk nog niet af en het ware beter geweest,
indien de heer Schüller na de volledige oplevering met zijn
opmerkingen was gekomen.
Indien de aannemer Verhagen aan de Leidsche straatmakers,
als 50.— niet genoeg was, 100.had gegeven, dan zou
deze interpellatie achterwege zijn gebleven, ook al was er
dan niet gestampt en al waren er te weinig steenen per M2.
gelegd. Een aannemer heeft plichten, maar gelukkig ook zijn
rechten en daarvan zal hij nooit afstand doen.
Spreker eindigt met zijn waardeering uit te spreken voor
de wijze, waarop de heer de Blauw met diens opzichters en
aannemer Verhagen door gemeenschappelijk overleg dit moeilijk
werk in korten tijd hebben tot stand gebracht.
De heer Huurman, die den toestand aan den Rijnsburger-
weg meermalen kan bekijken, omdat hij herhaaldelijk dien
weg betreedt, heeft er zich over verwonderd, dat de heer
Schüller in een van de vorige vergaderingen een interpellatie
hield op een wijze, die den indruk wekte als zou hier op
groote schaal zijn geknoeid, ja, dat eigenlijk van een schandaal
kan worden gesproken.
De heer Schüller had beter gedaan zich eerst tot den Wet
houder te wenden en, als dit geen resultaat had, er met den
Burgemeester over te spreken, alvorens de Directie van
Gemeentewerken, de betrokken opzichters en anderen, die
een naam hebben te verliezen en een eer op te houden, door
het slijk te sleuren.
Spreker is tot de overtuiging gekomen, dat hier geweldig
is overdreven. Men kan dit werk onmogelijk knoeiwerk
noemen, tenzij men niet voldoende op de hoogte is of door
den koker van een ander spreekt.
Twee spreekwoorden: »spijkers op laag water zoeken" en
»als men een hond wil slaan, kan men wel een stok vinden,"
zijn door den heer Schüller op buitengewoon arrogante wijze
toegepast.
Het is spreker juist meermalen opgevallen, dat het werk
met veel tact, zonder een oogenblik de drukke passage te
storen, is uitgevoerd.
Zulk een werk kan trouwens pas na de herstrating worden
beoordeeld en de weg, zooals die voor den eersten keer is
bestraat, ziet er uitstekend uit.
Wordt een Raadscommissie benoemd, wat spreker overbodig
acht, dan zal het onderzoek ongetwijfeld in het nadeel van
den interpellant uitvallen. Spreker is overtuigd, dat, indien
het werk door Leidsche straatmakers was verricht, nooit
dergelijke ernstige beschuldigingen zouden zijn geuit, ook al
was er niet ingewaterd en niet aangestampt.
Voorts meent hij, dat bij eventueel nader onderzoek van
de beweringen van den heer Schüller niet veel zal overblijven
en is hij het geheel eens met den heer Splinter, dat aan Gemeente
werken en speciaal aan den Adjunct-Directeur een woord
van hulde toekomt voor de uitnemende wijze, waarop dit
werk is uitgevoerd.
Het inwateren zal, als het moet, eerst bij de herstrating
aan de orde komen, hoewel spreker zeer weinig daarom geeft.
Het staat echter eenmaal in het bestek en men kan het dus
eischen.
Wat het aanbrengen van een zandlaag onder de klinker
bestrating betreft, het zou dwaas zijn te eischen, dat de aan
nemer ook zand zou moeten aanbrengen daar, waar reeds
een voldoende zandlaag aanwezig is. De aannemer zou dat
kunnen opvatten als «pesten" en daarin aanleiding kunnen
vinden om arbitrage te vragen.
Het is geen manier van doen op dergelijke wijze fatsoenlijke
en eerlijke menschen, met een goed verleden, aan de kaak
te stellen. Het werk is keurig uitgevoerd en ondanks het
drukke verkeer in korten tijd tot stand gebracht.
De heer Knuttel kan de ter sprake gebrachte technische
kwestie's niet beoordeelen en zich dus ook geen oordeel vormen
over de gegrondheid van de klachten van den heer Schüller.
Intusschen heeft de interpellant ook kwestie's van arbeids
voorwaarden en van het in dienst nemen van bepaalde arbeiders
aangeroerd, waarop de heeren Splinter en Huurman niet zijn
ingegaan.
Dat de heer Schüller thans met nieuwe feiten voor den
dag is gekomen, die hij eerst overbodig achtte, doch na het
antwoord van het College niet meer, acht spreker vrij normaal
en daartegen heeft hij dan ook geen bezwaar.
Overigens meent spreker, dat, afgezien van de intrinsieke
waarde van de aangevoerde klachten, aan een commissie kwalijk
te ontkomen is; immers, wordt die commissie geweigerd, dan
zal het den indruk maken, alsof de zaak in den doofpot wordt
gestopt. Beide partijen meenen in haar recht te zijn en het
is dus beider belang, dat men door een onpartijdige commissie
een onderzoek Iaat instellen.
De heer Schüller meent, dat de heer Splinter bij zijn
verdediging van het antwoord van Burgemeester en Wet
houders niets bijzonders heeft in het midden gebracht. De
heer Splinter zeide, dat volgens de officiëele loonlijsten het
gemiddeld weekloon 47.50 heeft bedragen, maar Burgemeester
en Wethouders spreken van een weekloon van 50.a 60.
of de heer Splinter of Burgemeester en Wethouders hebben
dan een verkeerde voorstelling van zaken gegeven.
Wat betreft de bewering, dat te Rotterdam met dit werk
minder zou worden verdiend, te Rotterdam bedraagt het loon
27 cent en nu is het wel eigenaardig, dat de Rotterdamsche
straatmakers hier voor 20 cent kwamen werken, waarvan
dan nog hun spoor- of kostgeld afmoest.
Wat aangaat het aantal verwerkte steenen, ook spreker
heeft, evenals de heer Splinter, vakken opgenomen en daarbij
eveneens getallen van 90, 92 en 95 steenen per vak aange
troffen; het gaat evenwel niet om het aantal, maar of het
werk sluitend was.
Spreker heeft zich, in tegenstelling met den heer Splinter,
die zegt verschillende dingen bij overlevering te hebben, door
herhaaldelijke persoonlijke controle van een en ander over
tuigd en daarbij heeft hij geconstateerd, dat, terwijl vóórdat
hij zijn interpellatie hield, de zandlaag er niet werd afgehaald
en niet werd gestampt, na dien tijd dit wel geschiedde en
de Directie er nauwkeurig op lette.
Volgens den heer Splinter zou het inwateren te Leiden
nooit plaats hebben gehad, doch hij kan weten, dat
dit wel is geschied op de Hoogewoerd, het Utrechtsche Veer
en de Haarlemmerstraat.
Den heer Huurman antwoordt spreker, dat hij deze zaak
eerst in het openbaar heeft besproken, nadat bij den Directeur
der Gemeentewerken, bij den Wethouder en de uitvoerende
Directie herhaalde malen, doch zonder resultaat, is gewezen
op hetgeen daar geschiedde.
Tegenover de hoogere, door den heer Splinter genoemde,
loonen der helpers kan spreker een andere opgave stellen:
een arbeider van 21 jaar kreeg f 12.een van 19 jaar ƒ12.
een van 19 jaar 22.een van 18 jaar 15.een van
15 jaar ƒ12.een van 16 jaar ƒ10.— en een jongen van
14 jaar eveneens f 10.
Er is gezegd, dat de straatmakers 47.50 zouden verdienen,
doch daarvan moeten zij de jongens betalen; deze loouen der
hulpen worden niet door den aannemer betaald.
De heer Splinter voegt spreker toe, dat dit onjuist is, omdat
het bedrag van 47.50 zuiver loon is, maar dan is er in elk
geval een tegenstrijdigheid met hetgeen in de stukken staat,
want daarin wordt gesproken van loonen van 50.a/60.
De datums, welke spreker genoemd heeft, en zoovele andere
gevallen, zijn niet aangevochten gewordende arbeiders hebben
zich wel degelijk op het werk aangemeld. Één keer zijn zij
aangenomen door den aannemer, doch niet te werk gesteld,
terwijl de aannemer niettemin op de beurskaart heeft ingevuld,
dat zij wel aangenomen waren.
Spreker is niet bang voor een commissie van onderzoek.
Zou blijken, dat hij op enkele punten onjuist is geweest, dan
zal hij dat ruiterlijk erkennen; hij is evenwel overtuigd, dat
zij hem op de meeste punten in het gelijk zou stellen.
De heer Splinter zegt, dat het tarief te Rotterdam 25
cent en niet 27 cent per Ma is. Daar is echter tevens bepaald,
dat het minimum-loon van een helper f 33.90 is en dit maakt,
dat het tarief daar hooger is geweest dan hier.
Volgens den heer Schüller heeft spreker de loonen getaxeerd
aan den lagen kant. Dat heeft hij gedaan, omdat hij in den
Raad niet gaarne iets zegt, dat niet bevestigd kan worden.
Intusschen wijst het loonboek uit, dat van Egmond week-
loonen heeft verdiend van 63.—, f 43.en f 54.en de
Rotterdamsche straatmakers van 72.63.en 52.
Door te spreken van een gemiddeld weekloon van f 47.50 is
spreker dus aari den zuinigen kant gebleven.
De heer Huubman zegt, dat het benoemen van een Raads
commissie alleen zin zou hebben, als het werk was opgeleverd,