MAANDAG 25 JANUARI 1926. 11 De Voorzitter meent, dat de discussie over dit voorstel geheel overbodig is geweest. De gemeente is door de Kroon in het ongelijk gesteld en nu moet de Raad zijne medewerking verleenen. Nu heeft de heer Meijnen eerlijkheidshalve uit naam van Burgemeester en Wethouders er bij verteld, wat daarna zal gebeuren, n.l. het volgen van de andere procedure. Als Burgemeester en Wethouders hun goedkeuring aan de definitieve plannen niet verleenen, dan staat beroep op den Minister open. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 81 uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8£ uur. Thans zijn afwezig de heeren Mulder en van Hamel. XXIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van het aanbrengen, bij wijze van proefneming, van asfaltwegbedekking in het Noordeinde, van de Wittepoortsbrug tot het Rapenburg, en in de Pelikaanstraat, tusschen Oude Vest en Haarlemmerstraat. (Zie Ing. St. No. 23.) De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het des betreffend adres van P. A. Wernink c.s. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIV. Beantwoording van de interpellatie van den heer Schüller, in zake het bestratingswerk van den Rijnsburger weg. (Zie Ing. St. No. 9.) De heer Schüller is zich bewust van zijn verantwoorde lijkheid voor het aan de orde stellen van deze zaak, juist omdat zij niet op zich zelf staat, maar omdat reeds meer dergelijke zaken bij Gemeentewerken zijn voorgekomen, waarop hij, zoo noodig, later zal terugkomen. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders opper vlakkig lezende, zou men tot de overtuiging komen, dat alles volkomen volgens het bestek is uitgevoerd; de aandachtige lezer zal evenwel tot een andere conclusie komen, daar het antwoord niet alleen vele tegenstrijdigheden, maar een aan eenschakeling van onjuistheden bevat, hetgeen spreker nader zal bewijzen. Ook aan Burgemeester en Wethouders zouden die bewijzen ten dienste hebben gestaan, als zij het onderzoek niet hadden laten houden door de Directie van Gemeente werken, doch door een commissie; Burgemeester en Wet houders en de Directeur der Gemeentewerken zijn z.i. onbewust tot een dergelijke beantwoording gekomen, doch de uitvoerende directie, de hoofdaannemer en de onderaannemers hebben willens en wetens dit antwoord bewerkt. Deze in het open baar geuite beschuldiging zal spreker met bewijzen staven. Wat de beantwoording van vraag 1 betreft, Burgemeester en Wethouders stellen zich z.i. ten onrechte op het stand punt, dat zij er niets mede te maken hebben, wie onder aannemer van een bepaald werk wordt. Dit is volgens spreker volkomen onjuist; stel eens voor, dat de gemeente een werk uitbesteedt en dat de aannemer van dit werk verschillende onderdeelen aan onderaannemers uit besteedt en dit aan niet Leidsche aannemers of fabrikanten zou gunnen, wanneer dit evengoed aan Leidsche ingezetenen had gegund kunnen worden. Hij is er verzekerd van, dat het adressen der gedupeerden aan den Raad zou regenen en volgens hem zeer terecht; z.i. gaat dit de Directie wel degelij kaan. De heer Spierenburg zou een bekend groot aannemer en de heer Verhoeven slechts een »straatmaker, die wel eens bestratingswerkjes aanneemt" zijn, de hoofdzaak is van welken aannemer het beste werk kan worden verwacht. En dan behoefde de heer Verhoeven, die van jongs af in het vak is geweest en als een bekwaam vakman bekend staat, die te Leeuwarden in 1914 het geheele onderhoud der bestrating had en in 1919 en volgende jaren daar tal van bestratings- en rioleringswerken heeft uitgevoerd voor sommen van ƒ57.000.ƒ87.000.en ƒ30.000.niet als Leidsch inge zetene achter te staan bij den heer Spierenburg, die in 1918 nog bootwerker te Rotterdam was en sindsdien door protectie aldaar eenige bestratingswerken heeft uitgevoerd. Dan moet men zich toch afvragen, wat is de reden geweest dat Verhoeven als ingezetene gepasseerd is. Dat Verhoeven straatmaker is, is volkomen juist, maar niet in den zin, zooals Burgemeester en Wethouders in hun ant woord mededeelen. Burgemeester en Wethouders deelen als antwoord op vraag 2 mede, dat volgens den aannemer tusschen 15 Juni en 22 Juni geen Leidsche straatmakers bij de Arbeidsbeurs stonden ingeschreven. Spreker heeft zich van de juistheid daarvan op de Arbeids beurs en met de kaarten der vakorganisatie's persoonlijk overtuigd en hij wil hier zijn oprechten dank betuigen aan den Directeur en den ambtenaar van dezen dienst ook namens de betrokken arbeiders voor de vele moeite, welke dezen gedaan hebben om de Leidsche straatmakers aan genoemd werk te werk gesteld te kunnen krijgen, maar wat steeds op den onwil der Directie en aannemers stuitte, en daarbij is voor spreker komen vast te staan, dat als werkloos bij de Arbeidsbeurs stonden ingeschreven: 1°. L. de Ridder, die 12 jaar in gemeentedienst is geweest en als bekwaam vakman staat aangeschreven, van 15 tot en met 19 Juni en van 22 tot en met 27 Juni; 2°. A. de Ridder, die onder leiding van L. de Ridder dit werk had kunnen uitvoeren, van 17 tot en met 27 Juni en van 29 Juni tot 4 Juli. Uit een en ander volgt, dat de aannemer op die data niet op de Arbeidsbeurs is geweest en de uitvoerende directie onjuist heeft ingelicht, welke deze inlichting niet heeft gecontróleerd. Op 22 Juni hadden derhalve niet 2 Rotterdamsche straat makers te werk gesteld moeten worden, omdat toen geschikte Leidsche werkkrachten beschikbaar waren. Op 24 Juni werden voor het eerst door den heer Spierenburg aan de Arbeidsbeurs 2 straatmakers gevraagd. De straatmakers H. van Egmond en A. de Ridder werden door de Arbeids beurs met een beurskaart naar genoemd werk verwezen. Op 25 Juni echter, toen zij zich aan het werk meldden, werd hun medegedeeld, dat zij niet aan het werk konden, omreden er eerst kabelwerk moest verricht worden; dit staat ook vermeld op de beurskaart, welke zij ingeleverd hebben aan de Arbeids beurs. Hier nam het stelselmatig weren der Leidsche straatmakers een aanvang. Op 26 Juni hebben inderdaad genoemde straat makers zich bij den Adjunct-directeur vervoegd, om te werk gesteld te worden en hebben hem er toen op gewezen, dat 20 cent een te laag tarief was en getracht een tarief van 23 cent te verkrijgen bij eventueele tewerkstelling. Hoe de Directie in dit verband van «overvragende" Leidsche werklieden kan spreken, is voor spreker onbegrijpelijk, omdat de gemeente aan haar eigen personeel een tarielloon van 28 cent betaalt. Burgemeester en Wethouders zeggen voorts, dat gebleken is, dat bij het verrichten van goed werk en in normalen arbeidstijd een weekloon van ƒ50.— a 60. daarin niet begrepen het loon van den helper verdiend kon worden. Wat dien normalen arbeidstijd betreft, de aannemer heeft van een verkregen overwerkvergunning voor transport van het materieel misbruik gemaakt door ook de beide Rotter damsche straatmakers overwerk te laten verrichten, zoodat dezen een ongelimiteerden werkdag maakten in plaats van een van 8| uur. Wat voorts het weekloon van ƒ50.a ƒ60.aangaat, de helpers werden niet volgens het algemeen geldend tariefloon betaald, doch met loonen van ƒ10. ƒ12.en ƒ15.uitgebuit. Waren de helpers, zooals het bestek voorschreef, uitsluitend bekwame vaklieden geweest, dan had hun een hooger loon uitgekeerd moeten worden en dan zouden de straatmakers geen weekloon van 50.a 60.hebben kunnen verdienen. Hieruit blijkt, dat het tariefloon van 20 cent te laag was en alleen door uitbuiting der helpers en het maken van knoeiwerk te bereiken was. Dat de Directie op 2 Juli een schrijven richtte tot den aannemer, dat deze, met ontslag aan de Rotterdammers, de Leidsche straatmakers moest te werk stellen, zal wel hieraan zijn toe te schrijven, dat op 1 Juli het bestuur van den Algem. Straatmakersbond een schrijven had gezonden aan het gemeentebestuur, waarin het voorgevallene was uiteengezet en ook de onwil der uitvoerende Directie en der aannemers zeer duidelijk in het licht was gesteld. Ook thans werden echter de Leidsche straatmakers niet te werk gesteld. Op 9 Juli hebben de straatmakers Verhoeven, A. de Ridder en H. van Egmond zich wederom met een beurskaart bij den aannemer Spierenburg vervoegd; de opzichter van perceel II, naar wien zij werden verwezen, deelde hun mede, dat hij hen riog niet te werk kon stellen, doch dat zij op 13 Juli moesten terugkomen. Niettemin vermeldde de heer Spierenburg op de beurskaart, dat zij te werk waren gesteld en leverde die aldus bij de Arbeidsbeurs in. Hier is zeer zeker sprake van een laakbare handelwijze van dezen aannemer. Op 13 Juli hebben opnieuw alle 3 genoemde straat makers zich aan het werk gepresenteerd en niet, zooals in het antwoord staat vermeld, alleen H. v. Egmond, en alweer werd hun medegedeeld, dat zij nog niet te werk konden worden gesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 11