10 MAANDAG 25 JANUARI 1926. de Commissie van Fabricage en den Inspecteur van het lager onderwijs, zijn Burgemeester en Wethoudeis van oordeel, dat centrale verwarming op scnolen, misschien gewenscht, doch niet noodzakelijk is. Het belang van het onderwijs eischt haar niet in deze scholen; de Inspecteur noemt ze luxe. De aanvraag van het schoolbestuur beweegt zich niet binnen de grenzen van de gelijkstelling van het bijzonder en het openbaar onderwijs, doch overschrijdt die. Het voldoen aan deze aanvraag zou aan het bijzonder onderwijs een beduidenden voorsprong geven boven het openbaar onderwijs. Als deze centrale verwarming er kwam, dan zou een dergelijke in richting ook in vele openbare en in vele andere bijzondere scholen dienen te worden aangebracht. De kosten van centrale verwarming, in welken vorm dan ook, zijn aanmerkelijk hooger dan die van kachelverwarming. Volgens vroeger door spreker medegedeelde cijfers, is het anderhalf maal zoo duur; volgens de huidige gegevens zijn de kosten tweemaal zoo hoog of nog meer. In vroeger door spreker overgelegde cijfers was o. a. de rente van de aanlegkosten niet berekend; vandaar dat het 1V2 maal zoo duur van toen, in de cijfers van den Directeur van Gemeentewerken kon plaats maken voor minstens 2 maal zoo duur. Die cijfers, welke ten deele zijn ontleend aan het bijzonder onderwijs, zijn treffend en afdoend. Ook al zou het R. K. Schoolbestuur, bij inwilliging van zijn verzoek, er in kunnen slagen minder duur te stoken dan bij andere centrale verwarmingen geschiedt, dan zou daardoor niet worden tegengehouden de sterke stijging van de ver- warmingskosten voor de openbare scholen, die dan ook aan spraak op centrale verwarming zouden krijgen, terwijl die stijging de exploitatiekosten tweemaal aanzienlijk zou ver- hoogen: eerst voor het openbaar onderwijs en daarna voor eenzelfde bedrag bij de uitkeering aan het bijzonder onderwijs. Burgemeester en Wethouders denken er niet aan, in de vele openbare scholen met kachel verwarming dat systeem van verwarming te vervangen door dat van centrale verwarming. Een onderwijs-eisch is het niet en de kosten zouden enorm zijn. Aan den aandrang om bij de verbouwing, welke verschil lende gebouwen de laatste jaren ondergaan, centrale verwar ming in te voeren, hebben Burgemeester en Wethouders uit financiëele overwegingen weerstand geboden; spreker herinnert aan het Gymnasium, de school aan de Boommarkt en die aan de Vrouwenkerkstraat. Om al deze redenen achten Burgemeester en Wethouders van meet af aan zich niet verantwoord, wanneer zij ad viseeren in de richting van het verleenen van medewerking in dezen. Dat is nog het gevoelen van het gelieele College. Unaniem is het van oordeel, dat deze centrale verwarming er niet moet komen, omdat zij niet noodzakelijk is, de grenzen van de gelijk stelling overschrijdt en met haar consequentie's voeren zou tot hooge, onnoodige en dus niet gerechtvaardigde, jaarlijks terugkeerende uitgaven. Met 25 tegen 5 stemmen heeft de Raad zich met deze zienswijze van Burgemeester en Wethouders vereenigd. De conspquentie van dit Raadsbesluit bracht mee, dat van de afwijzende beslissing van Gedeputeerde Staten in beroep werd gegaan bij de Kroon, waartoe de Raad met 29 tegen 4 stemmen besloot: dezelfde consequentie brengt thans mee, dat, nu dit beroep tot een voor het gemeentebestuur ongunstige beslissing leidde, de weg wordt ingeslagen, die in het praeadvies door Burgemeester en Wethouders wordt aanbevolen. Wat de wettelijke motiveering betreft, heeft Leiden zich niet, gelijk andere gemeenten in soortgelijke gevallen tevergeefs hebben gedaan, rechtstreeks gebaseerd op artikel 72. Een vingerwijzing van Gedeputeerde Staten volgende, grondde Leiden zijn besluit op artikel 205, 3de lid, 4den zin, dat correspondeert op artikel 72 en dus den Raad het motief aanbood voor zijn afwijzend besluit op grond van de bruik baarheid dezer scholen zonder centrale verwarming. Het beroep op de Kroon heeft helaas niet mogen baten; art. 205 is op deze zaak niet toepasselijk verklaard. Om onderscheiden redenen zijn Burgemeester en Wethouders niet overtuigd van de juistheid dezer beslissing; het heeft echter geen zin om in dit stadium deze redenen uiteen te zetten; napleiten leidt tot niets; men moet zich bij de in hoogste instantie gevallen beslissing nederleggen en de Raad heeft nu zijne medewerking te verleenen. Intusschen was reeds, vóórdat de zaak in hooger beroep bij de Kroon behandeld werd wat spreker zegt is hij eerst later te weten gekomen en wist hij nog niet bij het begin der behandeling door Burgemeester en Wethouders nagegaan wat gedaan zou kunnen worden ingeval het beroep op de Kroon ongunstig mocht uitvallen. Dat leidde reeds toen tot de tweede instantie, welke aan de orde kon komen, als de hoogste beslissing in eerste instantie eventueel ongunstig mocht uitvallen. Daarom kon bij de mondelinge behandeling van het beroep door Gedeputeerde Staten, toen Mr. Rutgers vroeg, of de Leidsche Raad niet zijne medewerking tot het aanbrengen van deze installatie had kunnen verleenen, opdat daarna, bij de behandeling der definitieve voorstellen, Burgemeester en Wethouders bezwaar hadden kunnen maken, de woordvoerder van Burgemeester en Wethouders antwoorden, dat Leiden liever geen enkele gelegenheid wilde veronachtzamen, dus ook niet het beroep op de Kroon, maar het middel, door Mr. Rutgers genoemd, liever in petto hield. Dat is het middel, waarop Gedeputeerde Staten doelen in hunne beslissing. Dat is dus iets wat in die beslissing is genoemd en het sluit zich dus aan bij hetgeen Mr. Rutgers bij de openbare behandeling heeft gezegd. Het is de weg, die in soortgelijk geval door Rotterdam met succes is ingeslagen en die voor Burgemeester en Wethouders de gelegenheid zal openen om de definitieve plannen practisch te toetsen aan de noodzakelijkheid. Burgemeester en Wethouders zeggen in de Stukken, dat de Raad zijn medewerking zal moeten verleenen, maar zij voegen er tevens openhartig bij, wat naar hun meening daarop zal kunnen volgen. Zij hadden hierover ook kunnen zwijgen en dan toch zelf kunnen handelen, maar Burgemeester en Wethouders meenden dat in het Ingekomen Stuk nu eens te moeten uiteenzetten. De voorzitter van het betrokken schoolbestuur zeide onlangs tot spreker, dat hij dezen stap van Burgemeester en Wet houders had verwacht, omdat er bij het gemeentebestuur tegen zijn scholen een antipathie bestaat, reeds dateerende uit den tijd, toen Mr. van der Lip Wethouder van onderwijs was en toen het schoolbestuur werd gecontrarieerd door het gemeentebestuur wat betreft de capaciteit der lokalen van de scholen aan het Pieterskerkhof en den Heerensingel. Spreker heeft in dat onderhoud het bestaan van zulk een antipathie tegen welk schoolbestuur dan ook pertinent ontkend en evenzoo ontkend, dat de kwestie van de centrale ver warming ook maar in eenigerlei verband zou staan met dien schoolbouw van 1922. Spreker is door het College unaniem gemachtigd om in dit verband de volgende verklaring af te leggen Noch bij het College van Burgemeester en Wethouders in zijn geheel, noch bij een zijner leden, noch bij de betrokken ambtenaren bestaat er ook maar eenige antipathie tegen welk schoolbestuur dan ook. Wel blijkt er bij de behandeling der aan de orde komende aangelegenheden soms van verschil in zienswijze, maar dat verschil in zienswijze leidt het gemeente bestuur nooit tot tegenwerking. De heer Wilmer zegt uit den mond van den heer van Hamel, die daarbij doelde op de bijzondere schoolbesturen, deze interruptie te hebben opgevangen: het zijn geen waak honden, maar jachthonden. De heer Eerdmans voegt spreker toe, dat dat is gezegd in een particulier gesprek tusschen hem en den heer van Hamel. Spreker zegt, dat daaruit blijkt, hoe men zich in die kringen tegenover de bijzondere schoolbesturen stelt. Het kan waar zijn, dat centrale verwarming te duur is, en in dat geval is ook spreker er tegen. Maar het betrokken schoolbestuur is eerlijk van meening, dat centrale verwarming niet duurder zou zijn. En zijn verzoek is daarom volkomen te billijken. In die opvatting is het versterkt door de Directie der Lichtfabrieken, die schriftelijk en uitvoerig betoogd heeft, dat kachelverwarming duurder is dan centrale verwarming. En omdat het schoolbestuur meende, dat centrale verwarming gemakkelijker en beter was, en niet veel duurder zou zijn, heeft het dit verzoek durven in te dienen. Het had op den weg gelegen van de Afdeeling Onderwijs, om aan te geven, dat die cijfers niet deugden en waarom niet, maar dat overleg heeft niet plaats gehad; men doet alles even formeel en vanuit de verte en stroef. Daardoor is bij een of ander lid van het schoolbestuur de gedachte op gekomen aan antipathie van de zijde van de Afdeeling Onderwijs jegens het schoolbestuur. Bij spreker is die gedachte niet aanwezig; het is alleen een quaestie van gebrek aan overleg en aan taktiek. De heer Sijtsma meent, dat er nog een ander eind aan deze zaak te brengen is dan Burgemeester en Wethouders aangeven, Men meent, dat Burgemeester en Wethouders niet voldoende overleg gepleegd hebben. Het zou wel goed zijn, dat deze aangelegenheid heden nog niet afgehandeld werd, doch dat nog eens overleg plaats had tusschen het College en het schoolbestuur, ten einde dit tot het inzicht te brengen, dat het de zaak in een verkeerde richting stuurt, en ten einde te verkrijgen, dat het zijn verzoek alsnog intrekt. De Raadsleden, die wel van meening zijn, dat centrale verwarming niet duurder is dan kachelverwarming, doch dat het belang van het onderwijs dergelij ke verwarming niet strikt eischt, zouden dan hun invloed eveneens kunnen aanwenden op het hun verwante school bestuur. Dan zou aan deze zaak een eind komen en zou de gemeente niet voor de tweede maal in hooger beroep behoeven te gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 10