9
niet was uitgesloten, dat tijdens de uitvoering van het werk
nog andere gebreken aan het licht kwamen.
Zooals uit de in de Leeskamer ter visie liggende specificatie
blijkt, hebben de herstellingskosten bedragen 4458,13Va of
1458.131/2 meer dan aanvankelijk was geraamd. De hoogere
kosten zijn een gevolg van de eerst bij het openleggen van
den toren gebleken desolaten toestand, waarin de draag-
spanten van het koordak en de oplegging van den toren-
stoel verkeerden.
Overeenkomstig het advies van de Commissie van Fabricage
geven wij U alsnu in overweging door vaststelling van den
hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving, model
C, dienst 1925, len behoeve van de herstelling van den
toren der Pieterskerk alsnog een bedrag van 1458.13 V2 te
onzer beschikking te stellen. Op den post voor onvoorziene
uitgaven, waarvan deze som zal worden afgeschreven, is
nog 214.857.beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 20. Leiden, 18 Januari 1926.
Ingevolge de Begrootings- en de Rekeningsvoorschriften
1924 moeten de ontvangsten en uitgaven van een tak van
dienst, welke krachtens een verordening als bedoeld in artikel
114 bis der gemeentewet als zelfstandige inrichting wordt
beheerd, voor zoover die op de gemeentebegrooting tot
uitdrukking komen, worden verantwoord op hoofdstuk XIII
op een afzonderlijke paragraaf.
Nu bij Uw besluit van 26 October j.l. een dergelijke ver
ordening voor het tijdelijk Gemeentelijk Waschbureau is
vastgesteld, waaraan Gedeputeerde Staten bij hun besluit
van 9 November d. a. v. hun goedkeuring hebben gehecht,
dient in de gemeentebegrooting voor den dienst 1926 nog een
wijziging van geheel administratie ven aard te worden aan
gebracht.
Op de begrooting voor 1926 komen op hoofdstuk XV
onder de volgnummers 158, 597, 598 en 599 ontvangsten en
uitgaven voor, welke naar hoofdstuk XIII moeten worden
overgebracht en wel onder 9. Deze paragraaf was in de
concept-begrooting bestemd voor het Gemeentelijk Visch-
bedrijf, doch is, in verband met Uw besluit tot opheffing-
van dezen dienst in de begrooting vervallen.
Wij geven U mitsdien in overweging tot vaststelling van
den hierbij overgelegden begrootingsstaat, model D, be
treffende den dienst 1926 over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 21. Leiden, 18 Januari 1926.
Het bestuur van de Leidsche Zwemclub is voornemens,
om bij gelegenheid van het veertigjarig bestaan dier ver-
eeniging onderlinge- school- en nationale wedstrijden uit te
schrijven, alsmede een 3 K.M.-wedstrijd in het Rijn- en
Schiekanaal nabij de Leidsche Zweminrichting en een water-
polodemonstratie te organiseeren.
In verband met de daarvan uitgaande propaganda voor
het zwemmen, hetgeen weer ten goede komt aan de exploi
tatie van de beide gemeentelijke zweminrichtingen, heeft
het bestuur zich tot ons College gewend met het verzoek
om de toekenning van eene gemeentelijke subsidie te
bevorderen. Tegen het aanvankelijk gevraagde bedrag ad
300.bestonden bij ons bezwaren, doch voor het toe
kennen van eene kleine bijdrage van 150.zijn naar
onze meening i. c. alleszins termen aanwezig.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten een
bijdrage van 150.te verleenen in de kosten van de ter
gelegenheid van het veertigjarig bestaan der Leidsche
Zwemclub te organiseeren wedstrijden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 22. Leiden, 18 Januari 1926.
Bij het in de Leeskamer ter inzage gelegd Koninklijk
Besluit van 11 Juli 1925, n°. 11, is ongegrond verklaard het
beroep tegen het besluit van Gedeputeerde Staten dezer
provincie, waarbij met vernietiging van het besluit van
Uwe Vergadering van 16 Juni 1924 is bepaald, dat de door
het Bestuur der R. K. Parochiale Jongensscholen gevraagde
medewerking voor den aanleg van centrale verwarming, ter
vervanging van de bestaande kachelverwarming in de scholen
aan het Pieterskerkhof 4, Rapenburg 48, Haarlemmerstraat
240 en Pelikaanstraat 20, alsnog moet worden verleend.
Hoewel wij niet overtuigd zijn van de juistheid van de
door de Kroon in deze zaak genomen beslissing, staat het
nu wel vast, dat de gevraagde medewerking door U moet
worden verleend. Ernstig hebben wij ons echter afgevraagd,
of daarmede het laatste woord zal zijn gesproken, dan wel,
of er, nu het beroep op de Kroon heeft gefaald, nog een
poging kan worden gedaan, teneinde te voorkomen, dat deze
plannen van het Schoolbestuur, waarmede direct een bedrag
van 27000.is gemoeid en welke plannen naar onze stellige
overtuiging de grenzen van het noodzakelijke overschrijden,
worden uitgevoerd.
Vervanging van kachelverwarming in bestaande scholen
door centrale verwarming moge misschien nog wenschelijk
kunnen worden geacht, noodzakelijk is ze geenszins. Bestaat
er, vooral in de tegenwoordige omstandigheden, reeds bezwaar,
om voor eene niet strikt noodzakelijke verandering gelden
uit de gemeentekas te voteeren, nog bedenkelijker wordt
het, indien zulks, gelijk in het onderhavige geval, bovendien
nog kan en vermoedelijk ook zal leiden tot nieuwe en naar
onze meening even ongemotiveerde uitgaven. Immers, wordt
tot den aanleg van centrale verwarming in de genoemde
scholen overgegaan, dan zullen, zeer waarschijnlijk, de reeds
officieus aangekondigde plannen van andere Besturen tot
vervanging van kachel verwarming door centrale verwar
ming in hunne bestaande scholen voortgang hebben en zal
de gemeente er wellicht niet aan kunnen ontkomen, om
voor de openbare scholen voor lager- en uitgebreid lager
onderwijs om nog niet te spreken van andere gemeente
lijke gebouwen gelijke kosten te maken. Het is O be
kend, dat de consequenties alsdan een uitgaaf van 2 a 2|
ton zullen vorderen.
Hierbij komt nog, dat, indien alle gemeentelijke scholen
centraal worden verwarmd, de exploitatiekosten (voor ver
warming) voor het openbaar onderwijs belangrijk zullen
stijgen. Dat dit werkelijk het geval zal zijn, kan U blijken
uit de ter inzage gelegde gegevens, volgens welke centrale
verwarming zeker 2 maal zoo duur is als kachelverwar
ming. Volledigheidshalve brengen wij in herinnering, dat
het Schoolbestuur daarentegen in zijn betrekkelijke aan
vrage het volgende vermeldt ,,Deze verandering van de
„inrichting wordt noodig geacht in verband met eene regel-
matige verwarming der lokalen. Een gevolg daarvan zal
„zijnbezuiniging en voordeel voor de gemeente, aange
zien de centrale verwarming door gas zal geschieden. Alle
„in aanbouw zijne scholen worden evenzoo verwarmd, waar-
„door ons schoolbestuur een der grootste afnemers zijn zal
„van het in de gemeente overtollige gas".
Zelfs al neemt men aan, dat het Schoolbestuur geen reke
ning houdt met de rente van de voor den aanleg der cen
trale verwarming benoodigde gelden, is het gezien de
bovenbedoelde gegevens nog ten eenenmale onbegrijpelijk,
hoe men kan zeggen, dat een gevolg van het aanleggen
van centrale verwarming in bestaande schoolgebouwen kan
zijn „bezuiniging en voordeel voor de gemeente".
Wij wezen er reeds op, dat de consequenties van deze
zaak tot een uitgaaf van 2 a 2^ ton kunnen leiden en
bovendien tengevolge kunnen hebben verhooging van de
exploitatiekosten van het openbaar onderwijs. Maar hier
mede is men er nog niet! Gelijk bekend is, moet de gemeente
het gemiddelde kostenbedrag per kind van het openbaar
onderwijs uitkeeren aan het bijzonder onderwijs. Verhooging
van de exploitatiekosten van het openbaar onderwijs gaat
derhalve gepaard met verhooging van de vergoeding aan
het bijzonder onderwijs. Waar nu openbaar- en bijzonder
onderwijs vrijwel een gelijk aantal leerlingen tellen, zouden
dus de meerdere exploitatiekosten practiscli verdubbeld
worden. Hoeveel die meerdere kosten zullen bedragen is
moeilijk met volkomen juistheid te bepalen. Wij meenen
echter, dat men die meerdere uitgaaf, voor openbaar- en
bijzonder onderwijs gezamenlijk, wel op 20.000.mag
ramen. Uitvoering van de plannen van het Schoolbestuur
kan derhalve voor de gemeente een hoogere uitgaaf van
ƒ30.000.per jaar beteekenen (5% van 200.000.[-
10.000.duurdere exploitatie voor de verwarming van
de gemeentelijke scholen ƒ10.000.hoogere vergoeding
aan het bijzonder onderwijs).
Met het bovenstaande meenen wij voldoende te hebben
aangetoond, dat het gemeentebelang zich tegen de verwe
zenlijking van de genoemde plannen verzet.
Thans komende tot de beantwoording van de vraag, of
nog een poging kan worden gedaan om de uitvoering van die
plannen te voorkomen, merken wij vooreerst op, dat bij de
„behandeling van de zaak in de openbare zitting van Gede
puteerde Staten de rapporteur de vraag stelde, of het niet