DONDERDAG 24
DECEMBER 1925.
289
toestand omstreeks Kerstmis kan kennen. Nu er andere ge
meenten in dezen zijn voorgegaan en ook de heer Wibaut,
wiens houding somtijds veel steun in dezen Raad vindt, daartoe
heeft medegewerkt, staat deze zaak veel sterker, ook door den
invloed van de ellende, die op het oogenblik heerscht.
Waren Burgemeester en Wethouders overtuigd van de
noodzakelijkheid van deze uitkeering, dan zouden zij een zoo
danig voorstel gedaan hebben, dat de Raad de vrijheid behoudt
om later evenzoo te handelen, hetgeen bij het voorstel van
Burgemeester en Wethouders niet het geval is. Deze bedragen
moeten gevonden worden uit de desbetreffende posten en niet
uit de onvoorziene uitgaven, daar er niets buitengewoons aan is.
De heer Zuidema heeft zich in de vorige Raadszitting ten
sterkste verzet tegen het voorstel van den heer van Stralen.
Nu het besluit echter genomen is, moet het uitgevoerd worden
en moet de Raad ook de volle verantwoordelijkheid er voor
dragen, daar de heer Sanders in de vorige vergadering
nadrukkelijk gewaarschuwd heeft, dat hier een pogen was
Burgemeester en Wethouders op den on wettigen weg te dringen.
Overigens meent spreker, dat de bezwaren niet zoo groot
zijn als zij wel schijnen. De wet spreekt wel van een per
soonlijke aansprakelijkheid, maar de Raad heeft het zelf in
de hand die af te wenden, omdat zij alleen bestaat na beroep
op de Kroon en het van zelf spreekt, dat de Raad dat beroep
niet zal instellen, evenmin als hij ter terugvordering van het
geld een actie zal gaan voeren tegen de Raadsleden. Men
kan het voorstel van Burgemeester en Wethouders dus gerust
aannemen en den ridderlijken weg volgen om zijn doel te
bereiken.
De heer Spendel sluit zich aan bij het gesprokene door
den heer Zuidema. Hij stelt zich op het standpunt, dat de
Raad verplicht is de volle verantwoordelijkheid voor de daad,
de vorige maal gesteld, te aanvaarden, en geeft daarom in
overweging over deze zaak niet veel meer te spreken en zich
kloeke kerels en echte vroede vaderen te toonen. Met den
Voorzitter is hij van oordeel, dat de menschen, aan wie de
Kerstgave eenmaal is toegezegd, niet kunnen wachten.
De heer Knuttel acht den weg, die nu ingeslagen wordt,
beter dan die, welken de heer van Stralen aanbeveelt, al
bestaat de mogelijkheid dat het anders uitkomt. Hij zal met
in bijzonderheden zeggen, waarom hij dien weg den beteren
vindt, want dat zou niet opportuun zijn, evenmin als het
hetoog van den heer van Eek opportuun is, maar z. i. opent
deze weg het gunstigste perspectief voor de toekomst.
Tegen het voorstel van de heeren van Stralen en Sijtsma
heeft spreker geen overwegend bezwaar, maar de vraag is,
ol bij aanneming ervan de uitkeering er zou komen.
De heer van Stralen wil, waar de heeren Spendel en
Zuidema zeggen, dat de Raad zich aansprakelijk moet stellen
voor het genomen besluit, constateeren, dat Burgemeester en
Wethouders ook ditmaal vernietiging van het Raadsbesluit
in uitzicht hebben gesteld. Met het oog op de financiëele
gevolgen, welke daaraan voor de Raadsleden persoonlijk vast
zitten, maakt spreker zich sterk, dat de heeren Spendel en
Zuidema niet hebben bedoeld dat te risqueeren. In verband
met die mogelijke vernietiging is door spreker een voorstel
ingediend om te voorkomen, dat Gedeputeerde Staten er over
zouden beslissen.
Spreker deelt het bezwaar van den heer Knuttel, die de
verantwoordelijkheid op den Raad wil afwentelen, niet, en
acht het beter om, als er een andere weg is, dien te volgen.
Gesteld, dat het Raadsbesluit weid vernietigd, dan zou daar
van het gevolg zijn, dat in het vervolg van een dergelijke
Kerstgave aan de werkloozen niets meer kwam. Dat wordt
door den weg, welken spreker wil volgen, vermeden.
De Voorzitter deelt mede van den heer van Stralen, met
medeonderteekening van den heer Sijtsma, het volgend
amendement ontvangen te hebben
)\Ondergeteekenden stellen voor om in het voorstel van
Burgemeester en Wethouders sub a voor de woorden«afschrij
ving van den post «Onvoorziene Uitgaven"" te lezen: «te
vinden uit de bestaande begrootingsposten 449 en 468 van de
begrooting 1925 («Ondersteuning aan werkloozen") en sub b
te doen vervallen.
Het amendement van de heeren van Stralen en Sijtsma
wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp
van beraadslaging uit.
De Voorzitter zegt, dat het Burgerlijk Armbestuur en de
Steuncommissie de extra-uitkeering niet uit de bestaande
begrootingsposten kunnen betalen, daar die posten voor een
dergelijke uitkeering niet bestemd zijn; daarom moeten de
daarvoor benoodigde gelden bij speciaal Raadsbesluit en wel
door afschrijving van deu post «Onvoorziene Uitgaven" worden
toegestaan. Door het amendement van de heeren van Stralen
en Sijtsma wordt, al heeft die bedoeling wellicht niet voor
gezeten, de aansprakelijkheid in elk geval van den Raad op
Burgemeester en Wethouders overgedragen.
Spreker is niet voor een zoodanige uitkeering, maar nu er
eenmaal toe besloten is, moet die ook spoedig gedaan worden,
daar de tijd dringt. Spreker blijft er bij, dat deze zaak althans
reeds in November ter sprake had gebracht moeten worden;
hij heeft zoo juist wellicht ten onrechte Augustus genoemd.
Op het oogenblik gaat het er om, dat de ondersteunden
die extra-uitkeering moeten hebben en dat gaat niet door
de aansprakelijkheid van den Raad op Burgemeester en
Wethouders af te wentelen. Het is misschien wel in een paar
andere gemeenten zoo gebeurd, maar men weet niet, wat de
consequentie's daarvan zullen zijn. In elk geval heeft hetgeen
nu gedaan wordt niets te maken met wat een volgend jaar
moet gebeuren, mits men er bijtijds mede komt.
De Raadsleden begrijpen toch ook wel, wanneer men van
het regeeren door motie's in plaats van door besluiten een ge
woonte zou maken, men met Gedeputeerde Staten en de Kroon
moeilijkheden krijgt. Door motie's aan te nemen, welke niet
aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onder
worpen en niet aan vernietiging door de Kroon bloot staan,
met het. vooropgezet doel aan die goedkeuring door Gede
puteerde Staten en aan vernietiging door de Kroon te trachten
te ontkomen, maakt men zich schuldig aan wetsontduiking,
waaraan Burgemeester en Wethouders uit den aard der zaak
niet kunnen medewerken. Nu de Kerstmis nadert, verdient
het evenwel aanbeveling dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders aan te nemen.
De heer van Stralen acht het bij nader inzien beter zijn
voorstel in te trekken. Hij is wel niet overtuigd, maar hij
vreest bij aanneming van zijn voorstel een nieuwe moeilijk
heid. Mogelijk zou dan vanwege het College het Raadsbesluit
ter vernietiging worden voorgedragen, waardoor stagnatie
zou ontstaan.
Aangezien het amendement van de heeren van Stralen en
Sijtsma is ingetrokken, maakt het geen onderwefp van beraad
slaging meer uit.
De heer Mulber zegt, dat de Wethouders schijnbaar in
een moeilijk parket komen. Aangezien zij echter, al blijven
zij per se tegen deze zaak, getoond hebben haar niet te
willen doen mislukken, wenschen zij zich ook niet te onttrekken
aan de verantwoordelijkheid en aan de geldelijke gevolgen,
welke er uit kunnen voortvloeien, en zullen zij hun stem aan
het voorstel van Burgemeester en Wethouders geven.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en met 30 tegen 1 stem, die van der,
heer Eerdmans, aangenomen.
De Voorzitter vraagt, of iemand nog iets in het belang
van de gemeente in het midden heeft te brengen.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering, na den dames en heeren aangename Kerst
dagen, een goed uiteinde en een gelukkig nieuwjaar te hebben
toegewenscht.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.