MAANDAG 21 DECEMBER 1925. 281 bij gelegenheid van de Kerstdagen iets extra's, en zou dan de gemeente, van wie ook een groot aantal behoeftigen afhankelijk is, dergelijken maatregel, waarvoor alles te zeggen is, achterwege laten? Het doet spreker leed, dat Burgemeester en Wethouders zich, jammerlijk genoeg, reeds in die mate hebben vast gelegd als het geval is. Verleden week hebben zij namelijk afwijzend beschikt op een verzoek van den Leidschen Bestuur- dersbond van dezelfde strekking. Spreker kan dus van de zijde van het College niet veel steun verwachten voor zijne motie, maar hoopt, dat de meerderheid van den Raad bereid gevonden zal worden om aan sprekers wensch te voldoen. Wel heeft totnogtoe de meerderheid van den Raad afwijzend gestaan tegenover dergelijk voorstel, maar wellicht zullen thans de veranderde tijdsomstandigheden de meerderheid aanleiding geven om zich aan sprekers zijde te scharen. Dat zal dan voor Burgemeester en Wethouders een vingerwijzing zijn, dat de Raad daarover thans anders en beter oordeelt dan vroeger. Spreker heeft gemeend hetzelfde te moeten voorstellen als Burgemeester en Wethouders van Amsterdam in den Raad aldaar toegezegd hebben, zoodat niet gezegd zal kunnen worden, dat iets dergelijks door de Regeering zal worden afgewezen. Het gemeentebestuur van Amsterdam zal zich natuurlijk voorat ervan vergewist hebben, dat dergelijke maatregel niet in strijd zou zijn met eenigen wettelijken maatregel. De heer Knuttel meent, dat een voorstel als dit weinig toelichting noodig heeft. Wanneer men let op de buitengewoon geringe uitkeering, welke hier gegeven wordt, en op den hoogen nood in zoovele gezinnen van hen, die al jaren werkloos zijn, dan kan men niet anders zeggen of het voorstel is buitengewoon bescheiden. 25% van de uitkeering beteekent een bedrag van ongeveer ƒ3.en wat kan men in dezen tijd daarvan doen? Wij zien op het oogenblik, dat, terwijl bij de behandeling der gemeentebegrooting een algemeen gebrek aan belang stelling hier viel te constateeren, thans niet alleen de tribune stikvol zit met menschen, die den geheelen middag onze vervelende discussiën zitten aan te hooren, maar dat zelfs op de straat een menigte wacht op den uitslag van de behandeling van dit voorstel. Die menschen achten dat kleine bedrag van ƒ3.nog van beteekenis, een bewijs hoe hoog de nood in die gezinnen is gestegen. Verder wijst spreker er op, dat de argumenten, welke van sommige zijden gewoonlijk worden aangevoerd voor het laag houden der uitkeeringen, o. a. dat de werkloozen een prikkel moeten hebben om werk te zoeken, bij deze verhooging der uitkeering voor één keer niet kunnen gelden. Ten slotte vestigt spreker er de aandacht op, dat, nu men reeds een streng gedeelte van den winter achter den rug heeft, de uitgaven voor brandstoffen en kleeren hoog zijn, zoodat de achterstand in de gezinnen nog grooter moet wezen dan in een kwakkelwinter. Dit zeer bescheiden voorstel van den heer van Stralen verdient dus alle aanbeveling. De heer Heemskerk zegt, dat een ieder, die zich kan indenken in den toestand der gezinnen van de werkloozen, een poging om dien menschen in de Kerstweek een extra uitkeering te bezorgen van harte moet ondersteunen. In sommige plaatsen is dan ook leeds een besluit in dien zin genomen. Verleden jaar heeft spreker gemeend zijn stem te moeten uitbrengen tegen een soortgelijk voorstel van den heer van Stralen op de gronden, welke van de zijde van Burgemeester en Wethouders werden aangevoerd en waarvan de voornaamste was, dat Gedeputeerde Staten en de Kroon tegen het toekennen van een extra toeslag aan de werkloozen bezwaar zouden maken. Spreker weet niet in hoeverre ook dit jaar eenzelfde beslissing van de Kroon of van Gedepu teerde Staten zou zijn te verwachten; hij zag liever, dat van die zijden geen beletsel aan het doen van een dergelijke uitgave in den weg werd gelegd. Een tweede motief voor het stemmen tegen het voorstel van den heer van Stralen was verleden jaar, dat spreker en diens partijgenooten het standpunt innemen, dat in deze het particulier initiatief aanvullend moet optreden. Inderdaad geven ook verscheidene organisatie's aan menschen, die daar voor in aanmerking komen, Kerstgaven, maar wat verleden jaar reeds de practijk was, is thans in nog sterkere mate het geval, n.l. dat de philanthropische inrichtingen en instellingen door vermindering van inkomsten niet zooveel voor de men schen kunnen doen als vroeger het geval was. Dat maakt natuurlijk, dat buiten de vaste uitkeeringen, welke de werkloozen krijgen, niet zooveel meer extra aan die menschen van die zijde kan gedaan worden. Vandaar zou spreker den wensch willen uitspreken, dat Burgemeester en Wethouders op dezen grond een toezegging zouden doen, dat zij alsnog aan hen, die daarvoor in aanmerking komen, eenige extra vergoeding voor deze Kerstweek geven. De heer Knuttel zegt, dat de motie van den heer van Stralen voor zich zelf spreekt, maar er zijn toch eenige belangrijke vraagpunten. Wanneer de heer van Stralen spreekt over de gezinnen der werkloozen, bedoelt hij die dan zonder eenige uitzonde ring, of wil hij zich alleen bepalen tot de gehuwde werk loozen? In het eerste geval zouden er ook onder vallen gezinnen, waar een werklooze is, en ook ongehuwden. Spreker wil den bijslag beperkt zien tot gehuwden en kostwinners, die het in de eerste plaats noodig hebben. Dan is de vraag, of de heer van Stralen bedoelt de werk loozen, die door de Crisis-commissie ondersteund worden, of ook hen, die door het Burgerlijk Armbestuur ondersteund worden. De heer van Stralen geeft te kennen van wel, maar de Raad heeft in het algemeen niets te zeggen over de uitkee ringen van het Burgerlijk Armbestuur. Spreker hoopt, dat de Wethouder eenige toezegging zal kunnen doen. Hij zou liever hebben een motie, waarin uit komt, dat hieronder ook vallen de menschen, die door het Burgerlijk Armbestuur worden gesteund, en dat het gaat over kostwinners en gehuwden. De heer Elkerbout verklaart, dat van de zijde van Burge meester en Wethouders afwijzend beschikt is op het verzoek in dezen van den Leidschen Bestuurdersbond, aangezien het toch een zaak betreft, welke feitelijk een algemeene strekking heeft en niet op een zekere categorie van personen betrekking heeft. Er zijn hier ter stede nog andere bestuurdersbonden en wanneer zij gezamenlijk dergelijk verzoek tot het College hadden gericht, dan zou dat veel meer succes gehad hebben. Dan was er eenheid geweest en had men dus ook de noodige kracht kunnen ontwikkelen. Wat de zaak zelve aangaat, de werkloozen verkeeren in hoogst ongunstige omstandighedener wordt door velen van hen ellende geleden, vooral wanneer er een koude heerscht als onlangs het geval was. Aangezien speciaal op dergelijke dagen over het algemeen zekere milddadigheid aan den dag- gelegd wordt, zal ook zeker een beroep hier niet te vergeefs zijn om er toe mede te werken, dat een percentsgewijze uit keering aan de werkloozen verstrekt zal worden. Spreker zal dan ook aan het voorstel zijn stem niet onthouden, al had hij gaarne gezien, dat deze zaak niet door een enkel lichaam, maar langs een anderen weg bij den Raad aanhangig was gemaakt. De heer van Rosmalen heeft verleden jaar de stem, welke hij tegen een soortgelijk voorstel uitbracht, hiermede ge motiveerd, dat hij lid was van een organisatie, welke den menschen bij gelegenheden als het Kerstfeest met een gave in natura tegemoet komt, maar sedertdien heeft hetgeen hij van verscheidene personen heeft gehoord en hetgeen hij heeft ondervonden, hem doen besluiten om, als weer een dergelijk voorstel werd gedaan, daaraan thans zijn steun te geven. Uit een onderzoek is hem gebleken, dat tot het schenken van zulk een extra uitkeering in groote steden wel toestemming wordt gegeven, maar in kleine steden niet. lntusschen wil hij gaarne van den Wethouder vernemen, of het voorstel van den heer van Stralen, als het werd aangenomen, zou zijn uit te voeren of niet, want men kan we! reclame maken om iets te doen aannemen, maar, als de menschen die gift toch niet krijgen, beteekent het niets. De heer Zuidema zegt, dat dit voorstel op hem een weinig sympathieken indruk heeft gemaakt. Het herinnerde hem aan de politiek, die hij onlangs zag aangeduid als van »het, open oog en van de vaste hand in den zak van anderen". Welke bezwaren heeft hij nu tegen een voorstel als dit? Vooreerst kan er tegen worden aangevoerd het bezwaar, dat Wethouder Drees in den Haag opperde, n.l. dat het systeem loos is. Nu ware daaraan misschien tegemoet te komen door er systeem in te brengen, maar veel erger geldt voor spreker het gevaar, dat de gemeente een weg opgaat, welken zij niet moet bewandelen. De heer Dubbeldeman roept: democratie! daarom wil spreker er even op wijzen, dat men, zooals de democratie hier soms wordt opgevat, naar zijn oordeel bezig is die te vermoorden. Wat is de taak van de gemeente? Is die taak de particuliere liefdadigheid te vermoorden dan wel die te prikkelen en aan te vullen? Als men het eerste niet wil, dan moet de gemeente niet beginnen met den particulieren het werk op dit gebied uit de handen te nemen. Immers, er wordt in zekere kringen met liefde nog wel iets gedaan, ook met Kerstmis, wanneer het noodig is, maar wanneer eenmaal vaststaat, dat de gemeente het doet, en steeds meer de gedachte doordringt, dat het de taak van de gemeente is, dan spreekt het vanzelf, dat de particulieren zich terugtrekken. Een frappant voorbeeld heeft men te Alkmaar gezien. Eenige dagen nadat een voorstel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 9