MAANDAG 21 DECEMBER 1925. 279 te doen, omdat vele bewoners dezer huizen in grooten nood verkeeren en men dus niet op hen het risico mag laden. De heer Zuidema is verheugd er over, dat men in zoover tot overeenstemming gekomen is, dat deze maatregel inder daad wel iets beteekent en een stap in de goede richting is, welke door de betreffende huurders met ingenomenheid begroet zal worden. lntusschen geelt spreker toe, dat, wanneer er meer gedaan kan worden, dat ook noodzakelijk is, omdat de toestand voor die bewoners verre van aangenaam is. Spreker heeft tot zijn leedwezen van den Wethouder geen antwoord gehad wat betreft zijn opmerking, dat, wanneer de gemeente zich zou losmaken van het Rijk in zake de voor schotten, zij niet in staat zou zijn om verder strekkende maatregelen te nemen betreffende huurverlaging. Gaarne zou spreker alsnog vernemen, hoe de Wethouder daarover denkt. Eenerzijds ziet spreker een gevaar, omdat hij vreest, dat de Regeering de gemeente zal loslaten als deze de voor schotten aflost, maar hij ziet ook niet over het hoofd het gevaar, dat er langzamerhand een groote achterstand komt in het betalen van de huur, waarvan het gevolg zal zijn, dat de gemeente dat tekort zal moeten bijpassen. Zoo komt de gemeente van twee kanten in den druk en het is de vraag, wat de veiligste weg is. De motie van den heer Dubbeldeman, strekkende om 5.5 te veranderen in 5%, heeft eigenlijk geen zin, nu de Wethouder verklaard heeft, dat, wanneer de maatregelen, welke het Gemeentebestuur neemt, er toe leiden, dat het voordeeliger kan werken, het College daarmede niet een half jaar zal wachten. Wanneer het mogelijk is, dan zal het toch gedaan worden en anders zal dergelijke motie toch geen effect kunnen hebben. Spreker zou ook nog gaarne iets vernemen van den Wethouder over de quaestie van het geld, dat de gemeente van de bedrijven, enz., in déposito heeft. Is het waar, dat het geld, hetwelk op die goedkoope wijze verkregen wordt, hetzelfde geld is, dat ter beschikking van de bouwvereenigingen gesteld is? Het is goed, dat de Wethouder zich dienaangaande uitspreekt, opdat de Raad zich daarover een beter oordeel zal kunnen vormen. De heer Spendel acht het beter, dat de Raad zich schaart aan de zijde van het College. Het gaat zeer gemakkelijk om over deze zaak te spreken gelijk men gedaan heeft, en spreker maakt zich sterk, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders hadden voorgesteld om een rente van 5% als basis voor de berekening te nemen, van andere zijde zou zijn voorgesteld daar 4£% van te maken. Waar de geldmarkt tegenwoordig een gunstig aspect vertoont en het rentetype normaal wordt, ook voor deze soort kapitalen, verdient het aanbeveling het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen, te meer omdat 6 maanden slechts een korte termijn is en het College de toezegging heeft gedaan naar een spoedige oplos sing te zullen uitzien en zoo mogelijk de woningbouwver- eenigingen binnen nog korter termijn te zullen helpen. Spreker zal zijn stem niet aan het amendement van den heer Dubbeldeman kunnen geven. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Dubbeldeman een amendement heeft voorgesteld, strekkende om in de conclusie sub A van het voorstel van Burgemeester en Wethouders te lezen »5 in plaats van »5f °/o". Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Elkerbout herinnert er aan, dat hij verleden jaar de gedachte heeft geopperd om de annuïteiten van 50 tot 75 jaar te verlengen, waardoor een huurverlaging van ruim 20 cent per week kon worden verkregen, en dat toen van de zijde van Burgemeester en Wethouders een dergelijke huurverlaging als van geen beteekenis werd voorgesteld. Het heeft hem dan ook verwonderd, dat Burgemeester en Wet houders nu zeiven komen met een voorstel, waardoor in doorsnee een huurverlaging van 26 cent per week zal worden bereikt. Nu zal deze maatregel een half jaar gelden en daarom vraagt spreker, of het niet beter was geweest nog een half jaar te wachten en dan met een meer afdoend voorstel te komen, waarbij zoowel door verlaging van den rentevoet als door verlenging van de annuïteiten van 50 tot 75 jaar onge veer de dubbele huurverlaging, een van 40 a 50 cent per week, zou worden verkregen. Spreker had daaraan de voor keur gegeven. Voor het amendement van den heer Dubbeldeman gevoelt spreker veel. Waar het een kwestie van een half jaar is, is het verschil van zoo geringe beteekenis, dat spreker het risico om dit voor rekening van de gemeente te nemen wel aandurft. De heer Sanders zegt, dat de heer Zuidema wel een goeden kijk op de zaak blijkt te hebben, als hij tot voorzichtigheid aanmaant bij het converteeren van die Rijksleeningen, maar dat spreker niettemin aan den heer Zuidema de toezegging kan doen, dat het College diligent zal zijn en, als het mogelijk is, een voordeelige regeling voor de gemeente te treffen, dat zeker niet zal nalaten. Tegen het voorstel van den heer Dubbeldeman, om den rentevoet tot 5% te verlagen, moet spreker ernstig waar schuwen. Hij acht het zelfs onuitvoerbaar. Er is voortdurend gesproken van het sluiten eener leening tegen 4.5 of 4f%, maar men heeft verzuimd om daarbij mede te deelen, tegen welken koers zoo'n leening gesloten zou moeten worden. Den Haag heeft bij de Rijkspostspaarbank een leening a 4.5% gesloten tegen een koers van 97%, en dienaangaande werd in de stukken gezegd, dat die koers gunstiger was dan de koers van de vorige leening. Welke de koers van die vorige leening geweest is, wordt niet vermeld, maar men kan er verzekerd van zijn, voor zoover spreker zich georiënteerd heeft, dat het een zeer lage koers geweest is, waardoor de leening ten slotte geworden is een leening van iets boven de 5%, afgezien nog van de daaraan verbonden kosten. Men moet dus voorzichtig zijn bij het bepalen van de basis, waarnaar de annuïteit berekend zal worden, omdat men met geen mogelijkheid kan weten, tegen welk rentetype men een leening zal kunnen sluiten. De mogelijkheid blijft bestaan, dat de gemeente tegen een hooger rentetype dan 5% zal moeten leenen, en dan zou men bij aanvaarding van de basis van 5% voor de berekening der annuïteit moeten komen met een kleine huurverhooging en daarvan zou toch geen sprake kunnen zijn. Men gaat den veiligsten weg met zich te houden aan de 5.5%, om dan zoo spoedig mogelijk, uiterlijk over een half jaar, te komen tot een lager rentetype. Het voorstel van den heer Dubbeldeman moet spreker dan ook ten zeerste ontraden. De heer Dubbeldeman geeft toe, dat men de voorzichtig heid moet betrachten, maar men kan ook te voorzichtig zijn. Gesteld eens, dat, als de Raad den rentevoet voor het komende halfjaar vaststelde op 5 de gemeente dan misschien zou moeten bijpassen een luttele duizend gulden. Zou dat nu zoo verschrikkelijk wezen, gezien het lot van de hierbij betrokken personen? De gemeente zou daarmede niet failliet gaan. Dergelijk gering bedrag zou nog zeer goed uit Onvoorzien gevonden kunnen worden. Als men toch iets doet en tot de kleintjes afdaalt, wat men verleden jaar niet wilde, zal spreker trachten dit kleintje zoo groot mogelijk te maken. Die ernstige waarschuwing van den Wethouder moest nu maar achterwege blijven. Bovendien heeft de heer Sanders met geen enkel woord gezegd, waarom onomstootelijk vaststaat, dat die déposito's van de bedrijven als kasgeld voor de gemeente moeten dienen en dat bedrag van een paar ton nu niet eens mag gebruikt worden om de meest gedrukten te helpen. De Wethouder strijke de hand over het hart en bekijke de zaak van dien kant. Sprekers voorstel zal dan aan de gemeente geen cent kosten. Spreker hoopt, dat de Raad ditmaal voor de waarschuwing van den Wethouder niet op zijde zal gaan en zijn voorstel zal aannemen. De heer Sanders moet ten zeerste waarschuwen tegen het amendement van den heer Dubbeldeman. Men kan niet op de toekomst vooruitloopen en men weet niet tegen welk rente type een volgende leening zal worden gesloten. Met 5| gaat men veilig, met 5 niet. Het amendement van den heer Dubbeldeman wordt met 17 tegen 14 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: Mevrouw Dietrichde Rooij, de heeren Witmans, van Stralen, Schüller, Baart, van der Reijden, Mevr. van Itallievan Embden, de heeren Sijtsma, van Rosmalen, Eikerbout, Knuttel, Kooistra, Groerieveld, van Eek, Deumer, Verweij en Dubbeldeman. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Eerdmans, Bergers, Wilmer, Splinter, Huurman, üostdam, Zuidema, Coster, Spen del, Mulder, Meijnen, Sanders en de Voorzitter. Het aldus geamendeerde voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt vervolgens met 22 tegen 7 stemmen aan genomen. Vóór stemmen: Mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Witmans, van Stralen, Schüller, Baart, van der Reijden, Mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Sijtsma, Ber gers, Wilmer, Splinter, Eikerbout, Knuttel, Kooistra, Groene- veld, van Eek, Deumer, Verweij, Zuidema, Coster, Spendel en Dubbeldeman.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 7