MAANDAG 21 DECEMBER 1925.
277
Raadsvoorzitter legde er den nadruk op, dat die verlaging
der huren alleen kon worden bereikt, indien de rentevoet
der geleende kapitalen werd verlaagd of het Rijk een bepaald
bedrag a fonds perdu afschreef. Nu zou spreker willen vragen,
welke pogingen door het Gemeentebestuur bij het Rijk zijn
aangewend om de gelegenheid te krijgen de geleende kapitalen
af te lossen en welke stappen bij particulieren zijn gedaan
om geld te erlangen tegen een lagere rente dan thans
wordt betaald. Daarom draait het ten slotte. Spreker heeft
den indruk, dat Burgemeester en Wethouders eerst thans
willen trachten goedkooper kapitaal te krijgen, of is het,
gelijk de heer Bomli schrijft, vraagt hij, dat Leiden er
financiëel slechter voorstaat dan den Haag? Inderdaad zal de
kans van slagen grootendeels afhangen van de credietwaardig-
heid der gemeente, want wie het meest credietwaardig is
leent het voordeeligst.
Spreker zal het antwoord van den Wethouder afwachten.
De heer Zuidema heeft met zeker genoegen den heer
Dubbeldeman gehoord. De Leidsche correspondent van »Het
Volk" noemde Zaterdagavond in dat blad dit voorstel van
geen beteekenis en deed het voorkomen alsof het niet de
moeite waard was er over te praten, maar nu wordt er
Burgemeester en Wethouders een tamelijk scherp verwijt
van gemaakt, dat zij niet 9 maanden eerder met dezen maat
regel zijn gekomen, waaruit blijkt, dat men het een zaak van
beteekenis acht, en dat is ook sprekers meening. Aangezien
de huren in verhouding tot de inkomsten der menschen te
hoog zijn, moet alles aangewend worden wat tot verlaging
dier huren kan leiden. Intusschen, het betreft hier een maat
regel, die betrekkelijk weinig invloed zal hebben en de maat
regel zal niet uitwerken, dat de huizen, welke er eenmaal
zijn, voor de volksmassa bewoonbaar worden. Er zullen dan
ook verder strekkende maatregelen genomen moeten worden.
Nu is er gewezen op hetgeen in den Haag en in andere
gemeenten gedaan is op dit stuk, maar is dat niet ietwat
gevaarlijk? Wanneer men tot een beduidende huurverlaging
wil komen en die zal toch in de toekomst noodig zijn
dan zal het alleen kunnen gaan door middel van een belang
rijke afschrijving. Maakt de gemeente zich nu los van het
Rijk en zegt zij: wij zullen de Rijksvoorschotten aflossen,
dan zal natuurlijk, wanneer men komt tot afschrijving, het
Rijk met de gemeente verder geen rekening houden.
Zal men iets bereiken op dit gebied, dan moet het niet
door de gemeente alleen gedragen worden, maar dan moet
het een maatregel zijn van Rijk en gemeente samen. Wanneer
men zich losmaakt van het Rijk, dan zal men het daardoor
misschien in de toekomst onmogelijk maken om verder
strekkende maatregelen te nemen.
Gaarne zou spreker hieromtrent het oordeel van den Wet
houder vernemen. Mocht sprekers bezwaar ongegrond zijn,
dan zou hij er bij Burgemeester en Wethouders op willen
aandringen om zoo spoedig mogelijk te komen met voorstellen
tot het aangaan van leeningen, ten einde los te komen van
het Rijk en tot verdere huurverlaging over te gaan.
De heer Knuttel kan zich niet vereenigen met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders om de annuïteit in rekening
te brengen, berekend naar een jaarlijksche rente van 5.5%.
De rente, waartegen de gemeente op dit oogenblik kan
leenen, ligt tusschen 4,5 en 5%. Wanneer de gemeente thans
nog geen leening sluit, dan komt dat doordat zij thans het
benoodigde geld om in hare kapitaalsuitgaven te voorzien
voordeeliger krijgt door de déposito's van de bedrijven, enz.,
en dit beteekent dus dat de rente, welke de gemeente betaalt,
nog lager is dan 5%, want anders zou de gemeente voor
deeliger op de geldmarkt terecht kunnen komen.
Spreker begrijpt dus niet, waarom deze overbodige voor
zichtigheid tegenover dergelijk sociaal belang als de verlaging
der huren door de gemeente in acht genomen moet worden
en waarom in afwachting van de te sluiten leening, waarvan
de rentevoet niet hooger zal zijn dan 5%, toch de annuïteit
berekend moet worden naar een jaarlijksche rente van 5.5%.
De heer Kooistra heeft bezwaar tegen het voorstel sub B,
om het adres van het bestuur der Federatie van te Leiden
en Omstreken gevestigde Woningbouwvereenigingen als afge
daan te beschouwen.
De bedoeling van de Federatie is toch niet geweest om
alleen een kleine tegemoetkoming te verkrijgen zooals Burge
meester en Wethouders voorstellen.
Spreker begrijpt niet, waarom over het geleende bedrag
van ƒ550.000.5| rente zal worden berekend, want over
een half jaar zal dat bedrag kunnen vallen onder een 4§ %-
leening, zoodat de rentevoet minstens 1 te hoog is. Het
zelfde geldt van het bedrag van ƒ1.770.000.dat uit de
bedrijven is genomen. Was de rentevoet dadelijk op 5%
gesteld, dan hadden de huren met ongeveer 40 cent per
week verlaagd kunnen worden.
Het bedrag van ƒ1.572.000.dat door tusschenkomst van
Rijk en gemeente is gevonden en waarvoor door de Regeering
de rentevoet is bepaald op 6%, moet niet buiten beschouwing-
worden gelaten, want het is spreker bekend, dat het Gemeente
bestuur van den Haag zich heeft verstaan met de Regeering
en dientengevolge onder billijke bepalingen dergelijke leeningen
heeft kunnen overnemen; het heeft bij de Rijkspostspaarbank
een leening van 3 millioen gesloten tegen 4j% en nu vraagt
spreker, of Burgemeester en Wethouders reeds pogingen heb
ben aangewend om dien rentevoet van 6% veranderd te
krijgen. Gezien hetgeen in den Haag is bereikt, deelt spreker
niet de vrees van den heer Zuidema, dat het gevaarlijk zou
zijn die leeningen op te zeggen en de gemeente te laten
staan voor het geheele bedrag, dat de huizen kosten. Gelukte
het ook voor Leiden een dergelijke billijke regeling tot stand
te brengen, dan zouden de huren kunnen worden verlaagd.
Spreker acht het gewenscht, dat ook beproefd wordt de
leening van 550.000.welke de gemeente reeds heeft
gesloten, op te zeggen en dat geld tegen billijker voorwaarden
te krijgen, vooral met het oog op de provisiekosten, welke
daarvan zijn betaald en den rentevoet nog hebben verhoogd.
In »De Telegraaf' van 16 April j.l. wordt gesproken vaneen
verlaging van den rentevoet van 6 op 5% en dat gold
ook voor leeningen, door gemeenten bij het Rijk gesloten.
De Regeering zou in dien zin eenige toezegging hebben gedaan.
Verder doet spreker opmerken, dat hij niet begrijpt, waarom
Burgemeester en Wethouders in hun praeadvies zeggen, dat
de Federatie van Woningbouwvereenigingen slechts uit twee
vereenigingen bestaat. Dat doet niets ter zake, te meer waar
het hier gaat om de behartiging van een algemeen belang.
Spreker zal het antwoord van den Wethouder afwachten.
Kan hij daarmede genoegen nemen, dan zal hij geen voorstel
indienen, maar anders zal hij er nader op terugkomen.
De heer Witmans zegt, dat het practisch resultaat van
aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders zal zijn, dat de bewoners van de gemeentewoningen
gemiddeld 19 cent minder huur per week te betalen zullen
hebben. Dat is een gemiddelde, voor de bewoners van de
middelmatige woningenmaar voor anderen zal de huur
verlaging 10 a 12 cent bedragen. Dit is toch zeer gering en
alleen daarom reeds zal men verder moeten gaan. Neemt
men als basis niet een rente van 5.5% maar een rente van
5%, dan zal de huur vermindering verdubbeld worden.
Het betreft hier menschen, die in den regel van een zeer
klein inkomen moeten leven en niet in staat zijn om deze
huren te betalen en spreker moet dan ook opkomen tegen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat dergelijk
poover resultaat zal opleveren. Spreker noemt het eigenlijk
schandalig weinig.
De heer Sanders zegt, dat hij na kennis genomen te heb
ben van het artikel van den heer Bomli wel eenigszins
teruggekomen is van zijne bewondering voor dien schrijver,
want dat artikel is vol van onjuistheden.
De heer Bomli zegt, dat reeds in April 1925 aangeboden
is een hypotheek tegen 5% bij 50% opname op de stich-
tingskosten en tegen 5.5% bij 60% opname op de stichtings-
kosten. Dat kan juist zijn, maar de vraag moet daarbij gesleld
worden, op hoeveel dan het resteerende ad 50% of 40%
zou komen te staan. Men mag toch als zeker aannemen, dat
de rente voor het resteerende zoo hoog zal moeten zijn, dat
de gemiddelde rente voor de geheele fourneering van het
bedrag zeker 6% zal zijn. Deze cijfers zijn dus eigenlijk slechts
ten deele juist. Het gedeelte, dat't zwaarst drukt, wordt niet ge
teld, n.l. dat gedeelte, dat de gemeente als tweede hypotheek
heeft genomen en daarvoor 6% en 6|% heeft moeten betalen.
De heer Dubbeldeman wil de rente berekend zien naar
den rentevoet van het tijdstip, waarover deze huren loopen,
maar spreker kan dat standpunt niet deelen, want bij conse
quente doorvoering daarvan zou dit het gevolg kunnen zijn,
(lat, terwijl wij op dit oogenblik in de gelegenheid waren om
een leening van b.v. 4^% te sluiten en daarmede deze
woningen te financieren, wij b.v. over een jaar, wanneer de
rentevoet tot 5% of 6% was gestegen, aan de woningbouw
vereenigingen den dan geldenden rentevoet en die annuïteit
in rekening zouden moeten brengen. Dat heeft men nooit
gedaan en dat kan ook niet; men kari alleen rekening houden
met de rente, welke de gemeente betaalt of zal moeten be
talen voor de kapitalen, welke zij daarvoor geleend heelt of
zal moeten leenen. Dit jaar heeft die rente bijna 6% bedragen
en het is niet meer dan billijk, dat die rente in rekening
wordt gebracht. Nu de rentevoet gaat dalen en de gemeente
voor het opnemen van kasgeld minder moet betalen, kan bij
wijze van voorloopigen maatregel voor den eerstvolgenden
tijd 5|% berekend worden. Burgemeester en Wethouders
doen in dien zin een voorstel voor het eerste half jaar. Het
gemeentebestuur blijft natuurlijk diligent om te komen tot
een voordeeliger leening, zoo mogelijk een van 4£% of4f%,
en slaagt het daarin, dan is het wel degelijk de bedoeling