'282
MAANDAG 21 DECEMBER 1925.
als dit in den Gemeenteraad aldaar was verworpen, was het
benoodigd bedrag door de ingezetenen vrijwillig bijeenge
bracht. Zoo 'zou het hier ook gaan; de menschen willen wel
iets doen, maar men bedankt er voor, wanneer de gedachte
ingang vindt, dat de gemeente alles moet doen.
Op dit gebied wordt door zeker gedeelte der bevolking
nog veel gedaan; in het vorig jaar is door de onderscheidene
kei kgenootschappen hier ruim ƒ50.000.— bijeengebracht voor
liefdadige doeleinden en dat acht spreker een goeden weg.
Er is intusschen een moeilijkheid; van den eenen kant
worden degenen, die het noodig hebben, geholpen, maar daar
naast staan anderen, die niet in verbinding met een of ander
kerkgenootschap staan. Welnu, laten dan degenen, die een
open oog hebben voor den nood van een deel der bevolking,
wanneer zij bezwaar hebben tegen een kerkelijke armenzorg,
van hun kant, in plaats van hier met voorstellen te komen,
ook iets doen. Dan wordt er van twee kanten gewerkt. Wanneer
men geld heeft om zich mooie zijden vlaggen aan te schaffen,
dan zal er ook wel gelegenheid zijn iets voor de armen te
doen. Wanneer er werkelijk medegevoel en mededoogen is, dan
zal men in de eerste plaats vragenwaar is het noodig? Dat is
dan van meer beteekenis dan met allerlei voorstellen te komen.
Er wordt op dit gebied van de zijde van hen, die steeds
met motie's enz. komen, niets gedaan; men laat het er op
aankomen, en wanneer dergelijke voorstellen niet worden
aangenomen, dan is het mededoogen in eens heen; dan heet
het: wij hebben onzen plicht gedaan.
De heer Dubbeldeman voegt spreker toe, dat het de vraag
is aan wiens zak het Kerstfeest meer kostaan dien van hem
dan wel aan dien van spreker, en dat het eenige wat kan
worden aangevoerd is, dat de sociaal-democraten voor dit doel
geen organisatie hebben. Spreker antwoordt, dat het niet over
particuliere handelingen gaat, maar dat hij de zaak in het
algemeen heeft besproken.
Spreker verkeert eenigszins in een moeilijkheid, omdat, als
er iets gedaan wordt, hij van de werkloozen alleen degenen,
van wie hij overtuigd is, dat zij werkelijk in nood verkeeren,
voor een extra uitkeering in aanmerking wil laten komen.
De motie van den heer van Stralen, welke zonder meer aan
alle werkloozen 25 meer ondersteuning wil toekennen, kan
hij in geen geval aanvaarden, maar hij vraagt aan den Wet
houder, of er door het Comité en door het Burgerlijk Arm
bestuur mede gerekend wordt, dat er bijzondere nood kan
zijn en extra uitkeeringen noodig kunnen zijn. dan wel of
er alleen volgens een vaste lijn wordt gewerkt. Van het
antwoord, dat spreker op die vraag zal ontvangen, zal afhangen
hoe hij zal stemmen over eventueele voorstellen.
De heer Oostdam heeft zich bij de behandeling van soort
gelijke onderwerpen als dit altijd op het standpunt gesteld,
dat er gesteund moet worden naar behoefteen op dat stand
punt staat hij nog. Met voorstellen als die van de heeren
van Stralen en Heemskerk bereikt men dit echter niet; zij
generaliseeren, terwijl bij 't verleenen van dergelijken steun
een onderzoek en een zeker onderscheid van personen noodig
zouden zijn. Voor gevallen als de onderhavige bestaat te
Leiden een instituut, dat daarop is ingericht, namelijk het
Burgerlijk Armbestuur, maar de Steuncommissie, welke zich
bij haar uitkeeringen moet bepalen tot het uitvoeren van de
bestaande voorschriften, dient geen extra uitkeeringen te doen.
Spreker zal met genoegen vernemen, dat het Burgerlijk
Armbestuur in deze dagen heeft getoond de wenschelijkheid
te gevoelen om de behoeften, waarop men in den Raad het
oog heeft, te lenigen, maar hij kan zijn stem niet aan deze
voorstellen geven, omdat hij den juisten weg wil bewandelen.
De heer Wilmer is het met de bedoeling van den heer
Zuidema eens, maar heeft het gevoel, dat de heer Zuidema
verkeerd begrepen wordt.
De heer Zuidema heeft geenszins willen te kennen geven,
dat door personen uit de partijen van de overzijde individueel
niet aan liefdadigheid zou gedaan worden, maar het groote
verschil tusschen de S. D. A. P. en de rechtsche partijen is,
dat aan de overzijde geen georganiseerde liefdadigheid bestaat
dat men het geheel overlaat aan het initiatief van de individuen
en dat dit initiatief niet overgaat tot organisatie met charitatieve
doeleinden. Daartegenover wordt door de rechterzijde als plicht
gevoeld niet alleen om individueel de liefdadigheid te beoefenen
maar ook om deze te orgauiseeren en dus te richten op bepaalde
doeleinden.
Er is nog een groot verschil: een welgesteld Katholiek,
die het Kerstfeest zou gaan vieren zonder de armen behoorlijk
te gedenken, zou spreker niet als een goed Katholiek beschou
wen, want in de eerste plaats behoort tot de plichten van
den Katholiek om naar vermogen te geven. Daarentegen zou
men tot een sociaal-democraat, die aldus handelt, niet kunnen
zeggen: ge zijt geen goed sociaal-democraat. Daarin ligt het
groote beginselverschil.
Het is de gewoonte in sprekers kring, dat op dagen als
het Kerstfeest zeer veel gedaan wordt, zoowel individueel als
georganiseerd, al wil spreker daarmede niet zeggen, dat er
voldoende gedaan wordt. Velen beschouwen het als een
essentiëelen plicht van de Kerstviering om de liefdadigheid
te beoefenen.
Bij een vorige gelegenheid heeft spreker uiting gegeven aan
zijn vrees, dat, wanneer de overheid bij gelegenheden als deze
gaat steunen, daardoor de particuliere liefdadigheid afbreuk
gedaan zou worden, maar een nadere constateering en over
denking der feiten doet spreker overhellen tot de meening,
dat, wanneer de overheid voor de door haar ondersteunde
armen bij gelegenheid van het Kerstfeest iets bijzonders doet,
bedoeld gevaar niet zoo groot is. Daarom kan spreker zich
voorloopig wel vereenigen met den gedachtengang van den
heer Heemskerk.
Nu moet de heer van Stralen niet overdrijven. Men moet
niet, wanneer men een dergelijke motie indient, doen, alsof
men zooveel voor zijn arme medemenschen overheeft. Zelfs
personen, die niets voor hun medemenschen gevoelen de
geschiedenis leert dit zijn in staat daden te doen als de
indiening van een dergelijke motie.
Spreker neemt de indiening van deze motie niet kwalijk
aan den voorsteller, mits hij aan de zijnen voorhoudt, dat
het belang der ar men slechts voor een zeer klein deel is gebaat
dat de nood in de allereerste plaats gelenigd moet worden
door de particuliere liefdadigheid, want, als dat niet gebeurt,
zullen verschillende wantoestanden in de maatschappij blijven
bestaan en zal nooit voldoende aan de behoeften der armen
worden tegemoet gekomen.
De heer Spendel zegt, dat zijn gedachtengang voor een
groot deel door den heer Wilmer is weergegeven. Hij wil
verklaren, dat het hem, al is hij vóór het verleenen van
steun, allerminst te doen is om maar te putten uit de algemeene
kas in den geest als de heer Zuidema dat aan de voorstanders
van steun heeft willen aanwrijven.
Spreker kan de wijze, waarop de besprekingen over deze
kwestie plaats hebben, niet sympathiek vinden. Men had ze
meer zakelijk kunnen houden, zonder er elementen in te
betrekken, welke tot oproerigheid en onaangenaamheid
wederzijds aanleiding geven.
Verder wil spreker de stem motiveeren, welke hij zal uit
brengen vóór het voorstel tot het uitkeeren van een extra
steun. Uit ervaring is hem bekend, dat de particuliere lief
dadigheid zeer veel doet, maar thans niet meer in staat is
te doen hetgeen zij vroeger gaarne deed, terwijl de lange
duur der moeilijke omstandigheden, waarin de bedeelden en
ondersteunden verkeeren, de gezinnen op den duur uitput.
Met het oog daarop meent spreker, dat het Christelijk principe
moet meebrengen om bij gelegenheid van dit verheven feest,
vooral voor Christenen, aan de werkloozen een extia steun
toe te kennen. Hij beschouwt deze zaak juist principiëel en
daarom vindt hij het zoo jammer, dat, terwijl verschillende
gemeentebesturen zijn voorgegaan met het verleenen van een
extra steun onder deze omstandigheden, het College van
Burgemeester en Wethouders van Leiden, dat in zijn grootste
meerderheid rechts is, deze gelegenheid niet heeft aan
gegrepen om door een spontane daad te toonen niet blind
te zijn voor de voortdurende uitputting, waaronder de menschen
lijden. Niemand zal het kwalijk nemen, wanneer men uit de
gemeentekas een kleine som put om onder deze omstandig
heden de menschen te helpen.
Het spijt spreker, dat het niet zoo gegaan is, maar men
kan het nog goed maken door steun te verleenen aan een
voorstel, zooals de heer Heemskerk aangekondigd heeft.
Wellicht zal deze bespreking, waarbij zoo dikwijls de aan
dacht gevestigd is op particulieren, die niet voldoende hun
plicht als Christen of staatsburger begrijpen om hunne
ongelukkige medeburgers te steunen, tot gevolg hebben, dat
onder de Leidsche burgerij meer vaardig wordt het begrip,
dat men in moeilijke tijdsomstandigheden tot eersten plicht
heeft om zijn minder bedeelde natuurgenooten te steunen.
De heer Sanders deelt mede, dat Burgemeester en Wet
houders op het verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond,
dat op hetzelfde ongeveer neerkwam als de motie van den
heer van Stralen, afwijzend beschikt hebben op dezen grond
dat voldoen aan het verzoek zou zijn onwettig en niet in het
algemeen belang.
Deze quaestie is reeds gedurende een aantal jaren in ver
scheidene gemeenteraden aan de orde geweest en steeds is,
wanneer een raadsbesluit in dien geest genomen werd, dat
geschorst of vernietigd door de Kroon.
Dat nu de heer van Stralen een motie heeft ingediend en
niet een voorstel heeft gedaan, ligt waarschijnlijk hieraan,
dat hij wist, dat een eventueel raadsbesluit de goedkeuring
van Gedeputeerde Staten zou behoeven en dan verder den
zelfden weg zou opgaan als zoovele andere besluiten van
dien aard, die in andere gemeenten genomen zijn.