WOENSDAG 9 DECEMBER 1925.
257
De heer Wilbrink doet opmerken, dat de heer Witmans,
die als democratisch bezuiniger in den Raad is gebracht, die
bezuiniging op eigenaardige wijze voert. Waarom wil hij
een inspecteur benoemen? Omdat hem een geval ter oore
is gekomen, waarin een vader door de onhandigheid van een
openbaar onderwijzer zijn kinderen van de openbare school
heeft afgenomen en op de bijzondere school heeft gedaan.
Maar dergelijke gevallen doen zich in omgekeerde richting
ook voor. Het gebeurt meermalen, dat kinderen van de
bijzondere school door de onhandigheid van bijzondere onder
wijzers naar de openbare school gaan, maar wat is daarvan
de oorzaak? Dat de onderwijzers te onhandig zijn om de
buitengewoon geleerde kinderen niet ver genoeg te brengen
naar het oordeel van de ouders. Dan gaat men die kinderen
overplaatsen en nu wil de heer Witmans om dergelijke ge
vallen te voorkomen een inspecteur met een salaris van
5090.aanstellen. De heer Witmans, die anders zegt,
tusschen de partijen te staan, schijnt een linksche bevlieging
te hebben gekregen, en om te voorkomen, dat er kinderen
van de openbare naar de bijzondere scholen overgaan, is
hem een offer van 1000.berekend voor ieder kind, niet
te veel.
De heer Meijnen herinnert er aan, dat blijkens de Memo
rie van Antwoord Burgemeester en Wethouders de quaestie
van aanstelling van een gemeentelijken inspecteur van het
lager onderwijs hebben overwogen, doch dat zij de noodza
kelijkheid of zelfs maar de wenschelijkheid daarvan niet
inzien.
Spreker kan begrijpen, dat men zoo iemand heelt in Den
Haag en andere groote plaatsen; daar heeft het onderwijs
zulk een uitgebreidheid, dat het voor de Afdeeling Onder
wijs eu den Wethouder zeer moeilijk is om het geheel te
overzien. Daarvan is echter te Leiden geen sprake. Ook mag
er op gewezen worden hoewel Burgemeester en Wethou
ders dit niet in de eerste plaats overwogen hebben dat
de aanstelling van een inspecteur niet een middel tot be
zuiniging is, want zoo'n titularis zal toch op zijn minst een
traktement van 5000.— moeten hebben.
Terecht heeft de heer Zuidema er op gewezen, dat met
deze zaak verband houdt het ambulantisme. Spreker meent
toch, dat de hoofden der scholen eigenlijk de beste inspec
teurs in hunne inrichtingen zijn. Die geregelde inspectie is
niet meer zoo gemakkelijk als vroeger, toen de hoofden nog
ambulant waren, maar zij is tegenwoordig, nu de scholen
kleiner zijn, toch niet onmogelijk.
Verder is er de Plaatselijke Schoolcommissie en die is, ook in
dit opzicht, een zeer nuttig instituut, waarvan een deel der
leden geregeld de scholen bezoekt en daaromtrent zeer waar
devolle rapporten uitbrengt.
Dan heeft men nog den Rijks-Inspecteur van het lager
onderwijs, die zich zeer veel moeite geeft voor het onder
zoek van de scholen. Er komt bij, dat de Wethouder ook
wel eens een enkelen keer gelegenheid heeft om de scholen
te bezoeken en die gelegenheden laat hij niet ongebruikt.
Verder mag er op gewezen worden, dat er tusschen den
Rijks-Inspecteur en den Wethouder een gewenschte samen
werking bestaat.
Bovendien is er ook nog de Chef der Afdeeling Onderwijs
met zijn personeel.
Men kan ook te veel inspecteeren en daardoor de onrust
in de school eer vermeerderen dan verminderen. Waar geen
behoefte is aan meer inspectie, zou uitbreiding van dat insti
tuut wel eens kunnen schaden.
Wat betreft de voorbereiding van de voorstellen aan den
Raad, ook daarvoor is een inspecteur niet noodig, want ook
tot dat werk blijkt de Afdeeling Onderwijs zeer wel in staat.
Voor gevallen als de heer Witmans er een heeft genoemd,
bestaat er absoluut geen behoefte aan een inspecteur. Als
onderwijzers, hetzij bij het openbaar hetzij bij het bijzonder
onderwijs, onhandig optreden, kan dat natuurlijk zijn conse-
quentie's hebben. Spreker kan mededeelen, dat er geen
kind van de bijzondere naar de openbare school overgaat
of er wordt een onderzoek ingesteld.
xOf omgekeerd?", vraagt de heer Groeneveld. Bij de hoofden
der bijzondere scholen wordt er op aangedrongen dezelfde
gedragslijn te volgen als hun collega's bij het openbaar
onderwijs en er zijn er onder hen, die dat geregeld doen.
Dergelijke gevallen worden door de Afdeeling Onderwijs
nauwkeurig onderzocht en met spreker besproken en te dien
aanzien is er geen aanleiding tot het maken van aanmerkingen.
Op al deze gronden hebben Burgemeester en Wethouders
geen behoefte aan een gemeentelijken inspecteur bij het lager
onderwijs. Het is niet noodig praeadvies uit te brengen over
het voorstel van den heer Sijtsma, want de zaak is reeds
overwogen en de conclusie van het praeadvies zou toch zijn
in den geest van hetgeen spreker heeft betoogd.
Waar de heer Sijtsma heeft gesproken over den heer Schaap
en spreker in hun functie van inspecteur bij het bijzonder
onderwijs, betoogt spreker, in aansluiting aan hetgeen de
heer Zuidema over deze zaak heeft gezegd, dat een verge
lijking in dezen niet opgaat, omdat de inspectie bij het
bijzonder onderwijs niet plaatselijk is, een ander doel heeft
en ook een ander karakter draagt.
Spreker ontraadt dus de aanneming van dit voorstel.
Over de schoolreisjes zal spreker zeer weinig zeggen. In
1923 en in 1924 zijn voorstellen vanuit den Raad om voor
schoolreisjes een bedrag beschikbaar te stellen met groote
meerderheid verworpende samenstelling van den Raad is
sedert niet gewijzigd en zonder twijfel zal de Raad thans
eenzelfde beslissing nemen.
Het betreft iets, wat ligt op het gebied van het particulier
initiatief, en het is voor de kinderen wel zoo aardig, wanneer
zij die schoolreisjes maken van het geld, dat zij zelf bijeen
gebracht hebben.
De heer Knuttel heeft ontdekt, dat er verschil is tusschen
eenige openbare scholen en een tweetal andere en dat onder
scheid vindt hij niet goed; maar spreker wil vragen, of dan
wel goed is, dat men gelden zou besteden voor leerlingen
van de openbare scholen maar niets zou besteden voor de
leerlingen van de bijzondere scholen, die toch ook in datzelfde
Nederland wonen, waarvan het, zooals de heer Knuttel zei,
de moeite waard is om er een stukje van te zien door middel
van schoolreisjes.
Om al deze redenen dringt spreker aan op verwerping van
deze beide voorstellen betreffende de schoolreisjes.
De heer Knuttel stemt volkomen in met de uitlating van
den Wethouder, dat te veel toezicht schadelijk is. Het niet
altijd goed functioneeren van de ambtenarij wordt juist voor
namelijk veroorzaakt door de groote controle van iedereen
op iedereen en door de verantwoordelijkheid, welke dat stelsel
medebrengt.
Het persoonlijk optreden wordt gedood door te veel controle.
De heer Witmans verdedigt het voorstel van den heer
Sijtsma hiermede, dat dan voorkomen zou worden, dat in
enkele gevallen kiuderen zouden overgaan van de openbare
school naar de bijzondere school, maar waarvandaan haalt
de heer Witmans de zekerheid, dat bij aanneming van het
voorstel van den heer Sijtsma de nieuwe inspecteur zou zijn
een voorstander van het openbaar onderwijs?
Wat betreft de schoolreisjes spreekt men van het parti
culier initiatief, maar de ervaring leert, dat het particulier
initiatief niets doet op dit gebied, terwijl van kinderen, die
de scholen in de Haverstraat en de Vrouwenkerksteeg en
elders bezoeken, niet verwacht kan worden, dat zij uit eigen
bijdragen de schoolreisjes zullen bekostigen. In elk geval
komen schoolreisjes van eenige beteekenis op deze wijze niet
tot stand.
Wat de kinderen van de bijzondere scholen betreft, ja,
die bijzondere schoolbesturen moeten dan zelf voor de noodige
gelden zorgen. De openbare school staat voor die kinderen
bovendien altijd open, zoodat een kleine voorsprong, welken
de kinderen van de openbare school zouden hebben, in sprekers
oog niet zoo erg zou wezen. Trouwens, spreker zou er niet
zoo'n groot bezwaar tegen hebben, indien ook de kinderen
der bijzondere scholen van die schoolreisjes profiteerden.
De heer Verweij zal bij nader inzien tegen het voorstel
van den heer Sijtsma stemmen, omdat hij niet ongevoelig is
voor het aangevoerde argument, dat de sociaal-democraten
en vrijzinnig-democraten, die indertijd een heftigen strijd
hebben gevoerd legen het ambulantisme, zich nu weer eenigs-
zins op het gebied van het ambulantisme gaan bewegen. Zooals
de heer Knuttel zeide, kan het toezicht ook te sterk zijn.
Er komt bij, dat de verdediging van den heer Sijtsma zeer
zwak is geweest. Doorslaande argumenten heeft spreker niet
gehoord, terwijl hij integendeel uit het betoog van den
Wethouder den indruk heeft gekregen, dat het toezicht op
de openbare scholen behoorlijk geschiedt.
Wat de schoolreisjes aangaat, blijkt, dat spreker gelijk heeft
gehad, toen hij zeide, dat alles een kwestie van principe is.
De Wethouder zegt, dat het initiatief in deze van particuliere
zijde moet komen, waarmede de waarde van dergelijke reisjes
wordt toegegeven. Spreker heeft geenszins de voordeelen, aan
het sparen verbonden, miskend, maar hij beklaagt de kinderen,
die niet met schoolreisjes meegaan, terwijl zij er toch even
goed recht op hebben als de anderen. Men mag niet vergeten,
dat er kinderen zijn, die niet in staat zijn te sparen.
De heer Sijtsma zegt, dat de Wethouder wel heeft beweerd,
dat het uitbrengen van praeadvies over sprekers voorstel
overbodig is, omdat Burgemeester en Wethouders tot de
conclusie zijn gekomen, dat een inspecteur niet noodig is,
maar dat zij daarvoor, althans in de gewisselde stukken, geen
argumenten aangevoerd hebben. De Wethouder heeft er nu
een en ander over gezegd, maar zijn betoog was niet over
tuigend. In hoofdzaak sloot hij zich aan bij het argument