256
WOENSDAG 9 DECEMBER 1925.
missie, maar de wet laat tevens toe, dat er naast ook een
ambtenaar voor aangesteld kan worden, in het stadium,
waarin het onderwijs thans verkeert, komt het spreker ge-
wenscht voor zulk een ambtenaar te hebben, die zich geheel
aan het toezicht wijdt. Onlangs deed zich hier volgens mede-
deeling van den Wethouder het geval voor, dat een hoofd
van een school niet wist hoever hij zijn leerlingen moest
brengen om hen op een andere school geplaatst te krijgen,
hetgeen is te wijten aan het gemis aan eenheid tusschen de
verschillende klassen van scholen, en waar de hoofden niet
meer ambulant zijn en zich geheel aan het onderwijs hunner
school kunnen wijden, is het z.i. niet ongewenscht een
ambtenaar te hebben, die het onderling verband tusschen de
verschillende deelen van het onderwijs bewaard houdt, die
hier de overdreven zuinigheid kan temperen en daar de
zuinigheid kan bevorderen, die aan Burgemeester en Wet
houders adviezen kan uitbrengen over gewenschte wijzigingen
of verbeteringen, kortom die het openbaar onderwijs, waaraan,
zooals bij de behandeling van deze begrooting is gebleken,
nogal iets hapert, zoo goed mogelijk kan maken.
Dit voorstel is niet zoo maar uit de lucht gegrepen. Het
instituut inspecteurs bestaat reeds. Amsterdam en den Haag
hebben 5 inspecteurs, Utrecht, Groningen, Schiedam en Dellt
hebben er ook een. In die gemeenten werkt dit instituut,
zooals spreker uit een onderzoek is gebleken, zeer goed,
hetgeen naar het schijnt ook het geval is bij het bijzonder
onderwijs, waar men eveneens zoodanige inspecteurs heeft.
De heer Meijnen was het indertijd voor de Hervormde en
de heer Schaap is het nog voor de Gereformeerde scholen
in Leiden en omgeving, als spreker goed is ingelicht, terwijl
ook bij de Katholieke scholen het instituut bestaat.
Spreker stelt nog niet voor een inspecteur te benoemen,
maar verzoekt Burgemeester en Wethouders ernstig te over
wegen, of het noodig is daartoe over te gaan en zal gaarne
hun gevoelen daarover vernemen.
De heer Knuttel heeft gemeend ook dit jaar weer te
moeten voorstellen gelden uit te trekken voor schoolreisjes,
welke z. i. een onmisbaar deel van het onderwijs vormen.
Het is volstrekt noodig, dat de kinderen, waarvan het grootste
deel zelden of nooit buiten de gemeente komt, eens meer
zien dan zij dagelijks te zien krijgen. Dat werkt zeer verrui
mend op de ontwikkeling. Van hetgeen het particulier initiatief
op dit gebied doet, zijn de resultaten buitengewoon gering.
Van de 24 gemeentelijke scholen zijn er 13, waarvan de
leerlingen geen schoolreisjes gedaan hebben verleden jaar, 6
waar op uiterst bescheiden schaal iets gebeurd is, en 5 waar
iets meer aan die schoolreisjes gedaan wordt, met als maximum,
dat de leerlingen van de 6e klasse van een der scholen van
het Schuttersveld een reisje van 2 dagen hebben gedaan. Tot
die 13 scholen, waar niets op dit gebied gedaan wordt, behoo-
ren ook juist de 4 scholen, waar over het algemeen de slechtst
gesitueerden van de kinderen gaan, nl. de 2 scholen in de
Vrouwenkerkstraat en de 2 scholen in de Haverstraat.
Men krijgt op deze wijze een ongelijkheid tusschen de
kinderen van de verschillende scholen en het ligt op den weg
der gemeente om daarin regelend op te treden.
De schoolreisjes strekken zich uit tot de 2 of 3 hoogste
klassen der school; wanneer men ziet, dat alleen op de ge
meentescholen tot de 3 hoogste klassen een paar duizend
kinderen behooren, dan is een som van 5000.nog een
gering bedrag, wanneer men de schoolreisjes verder wil uit
strekken dan tot de naaste omgeving. Het is ten slotte een
bedrag, waarmede slechts aan zeer bescheiden eischen op dit
gebied voldaan kan worden.
De heer Verweij kan zich gevoegelijk aansluiten, wat het
beginsel betreft, bij het betoog van den heer Knuttel en wil
verder verwijzen naar hetgeen over dit vraagstuk bij vorige
gelegenheden gezegd is.
Spreker blijft het van buitengewoon groot belang achten,
dat de kinderen van het land, waarin zij leven en waarvan
zij de landkaart moeten kennen, een en ander' van nabij zien.
Wat betreft het voorstel van den heer Sijtsma, de Lager
Onderwijswet moge de gemeentebesturen vrijlaten in de aan
stelling van een gemeentelijken inspecteur, alles wat de wet
voorschrijft is direct nog niet goed en voor alle gemeenten
noodzakelijk. Hetgeen de heer Sijtsma voorstelt acht spreker
niet juist, maar hij zou er toch wel voor zijn, dat dit voor
stel niet als afgedaan beschouwd werd, doch dat het in handen
van Burgemeester en Wethouders gesteld werd om praeadvies.
Waar de heer Sijtsma spreker toevoegt, dat dat de bedoeling
is, kan deze zich vóór het voorstel verklaren, al is hij er niet
zoo buitengewoon warm voor, steeds maar weer over te gaan
tot uitbreiding van het schooltoezicht. Het uitbrengen van
praeadvies bindt echter spreker tot niets.
De heer Oostdam zal over de schoolreisjes niet spreken,
omdat dit slechts een herhaling zou zijn van hetgeen ten
vorigen jare is gezegd. Hij acht die schoolreisjes niet noodig.
Wat het voorstel van den heer Sijtsma betreft om een
inspecteur te benoemen, wil spreker, waar tegenwoordig
algemeen wordt geklaagd over een te groot aantal ambtena
ren, tot voorzichtigheid aanmanen. Er bestaat een gestadig
drijven naar het uitbreiden van het ambtenarencorps. Is er
een inspecteur, dan komt er spoedig weer een lagere ambte
naar bij, zooals men nu tracht bij den geneeskundigen dienst
een verkapten onder-directeur te krijgen in den vorm van
een schoolarts. Wat het toezicht op het onderwijs aangaat,
late men de leiding bij Burgemeester en Wethouders. Achten
dezen' de aanstelling van een inspecteur noodig, dan zullen
zij zelf wel het initiatief daartoe nemen. Het ligt niet op den
weg van den Raad, hun een ambtenaar op te dringen, dien
zij niet vragen.
De noodzakelijkheid van de benoeming van een inspecteur
is spreker nooit gebleken. In dit district is een zeer ijverige
Rijksinspecteur, op de resultaten van wiens toezicht spreker
gisteren nog heeft kunnen wijzen, die een goeden kijk op de
zaak heeft en geen assistentie van een gemeentelijken inspecteur
behoeft.
Spreker geeft den Raad in overweging het voorstel van den
heer Sijtsma te verwerpen.
De heer Witmans is een van de twee leden geweest, die
in de afdeelingen hebben gewezen op de wenschelijkheid van
het aanstellen van een inspecteur. Hij kan zich dan ook
geheel met het voorstel van den heer Sijtsma vereenigen.
Een gemeentelijke inspecteur zal meer werk kunnen maken
van het onderwijs in Leiden dan de Rijksinspecteur, die een
grooter rayon heeft. Spreker is een geval bekend, dat door
het onhandig optreden van personeel van een openbare school
een vader gezien de feiten, naar het oordeel van spreker,
terecht zijn kinderen van die school heeft afgenomen.
Die kinderen zijn naar een bijzondere school gegaan. Spreker,
die op het standpunt staat van het geheele vrije onderwijs,
acht het noodzakelijk, dat dergelijke gevallen, welke zich
vermoedelijk meermalen voordoen, worden voorkomen. In
dat opzicht zal een inspecteur goed werk kunnen doen.
De heer Zuidema zegt met belangstelling geluisterd te
hebben naar de argumenten, welke aangevoerd zouden worden
om een gemeentelijken inspecteur te benoemen.
In het sectieverslag wordt alleen aangevoerd, dat het in
andere groote gemeenten ook zoo is, maar dat is geen
argument. Spreker had dus verwacht, dat thans nieuwe
argumenten genoemd zouden worden, waaraan men houvast
heeft, maar spreker heeft ze niet vernomen.
Als argument heeft de heer Sijtsma thans aangevoerd, dat
het bij het bijzonder onderwijs ook zoo is, maar daaruit
blijkt, dat hij niet op de hoogte is. Bij het bijzonder onderwijs
zijn geen gemeentelijke inspecteurs; de inspecteurs van het
bijzonder onderwijs zijn er voor een geheel ander doel en
hun werk heeft ook niet een plaatselijk karakter.
Het heeft spreker getroffen, dat het verdwijnen van het
ambulantisme reeds als een gemis schijnt gevoeld te worden;
nu de hoofden niet meer ambulant zijn, is het noodig, dat
hier een inspecteur komt, maar waarom heeft men dan zoo
hard gewerkt om het ambulantisme weg te krijgen?
De heer Witmans heeft gesproken over zekere ergerlijke
feiten, welke hem bekend zouden zijn, maar is daarvoor een
gemeentelijke inspecteur noodig? Wanneer men meent, dat
bij de plaatsing van leerlingen of wat ook iets gebeurt wat
niet geheel in den haak is, dan wende men zich deswege
tot den Wethouder of de Afdeeling.
Nu bedoelt het voorstel van den heer Sijtsma, dat deze
zaak door Burgemeester en Wethouders nog eens overwogen
zal worden, maar dat is blijkens de Memorie van Antwoord
reeds geschied en spreker zal dus niet voor het voorstel
van den heer Sijtsma kunnen stemmen.
Wat betreft de voorstellen van de heeren Verweij en
Knuttel, spreker is het eens met den heer Verweij, dat het
gewenscht kan zijn, dat de kinderen ook leeren kennen het
land, waar ze wonen, maar men zal dat niet bereiken met
dergelijke schoolreisjes. Als men daartoe zou willen komen,
dan zou men verder moeten gaan. Dit blijkt dan ook wel
hieruit, dat, terwijl de heer Verweij zich bepaalt tot een bedrag
van 1000.de heer Knuttel veel verder gaat en 5000
voor dit doel wil uittrekken. Straks zal er een ander komen,
die zegt, dat een bedrag van 5000.— niets beteekent en
dat men veel verder zal moeten gaan. Waar is dan het eind
Wanneer men overtuigd is, dat die schoolreisjes van zoo
groot belang zijn voor het onderwijs en voor de kinderen,
welnu, niets belet degenen, die er zooveel belang in stellen,
die reisjes te organiseeren en het geld er voor bijeen te
brengen. Men toone zijn belangstelling niet alleen door voor
stellen te doen, waardoor de uitgaven van de gemeente
zullen toenemen, maar door zelf voor de noodige gelden te
zorgen.